DE „RAKJAT" (II)
In het vorige artikel startten wij met een beschouwing van de partij-politieke geaardheid
van het eenvoudige volk in Europa, die een STRIJD is in de maatschappij van de "have
nots" tegen de "haves". We besloten met een beschouwing van de Marhaen, die tegen
niemand strijdt, maar zijn eigen bestaan schept. Dit noemden wij het wezenlijke verschil
tussen de Rakjat in Indonesië en "het volk" in Europa.
In het westen heeft dit geleid tot een
inderdaad "voordeliger bezitsverdeling"
voor de kleine man, die vele malen meer
verdient dan vóór het socialisme en com
munisme. In Amerika vormen de arbeiders
syndicaten, vooral die van de havenarbei
ders en van tractie, zelfs machten die de
gehele landseconomie in sterke mate bein-
vloeden.
Het merkwaardige is dat nochtans in het
Westen een "volksjongen" een volksjon
gen gebleven is, dat de grote controverse
tussen "Grote Boeng" en "Kleine Boeng"
nog steeds bestaat, dat de grote boeng nog
steeds een "rijke stinkerd" is en de kleine
man zich "eeuwig onderbetaald" voelt.
De strijd van de kleine man schijnt na
ruim een halve eeuw (en dan vergeten we
nog maar de machtsgreep van de "volks
jongen" Cromwell en ons eigen Kaas- en
Broodvolk!) niet veel, opgeschoten te zijn.
Of zijn we er toch bijna - maar wie kan
zeggen waar en hoe?
In Indonesië heb ik tot mijn verbazing
geen "have nots" gevonden. Alleen maar
"have muchs" and have less" (veel-hebbers
en minder-hebbers) en die zitten in alle
lagen van het volk. Ook kolonels kunnen
behoren tot de minder-hebbers - en werken
extra om meer te hebben. En baboes kun
nen tevreden behoren tot de veel-hebbers,
want de wet schrijft voor dat in elk huis
plaats moet zijn voor onderdak voor de be
dienden en eigen toiletgelegenheden als
mede medische zorg, behalve "het dagelijks
brood". (Dit is overigens ook het geval in
b.v. Spanje en Mexico). Ja, schuins tegen
over Pak Wongso aan de kalikant leven
drie djèmbèls die "very much" hebben en
een verbazingwekkend beeld opleveren van
tevredenheid en voldaanheid als ze 's mid
dags hun krandjangs met scherven (voor
de glasfabriek), metaalflarden (voor de me-
taalfabriek) en papierflarden (voor de pa
pierfabriek) gesorteerd hebben, veilig heb
ben weggeborgen (hangend aan een touw
over de kalirand, dus onzichtbaar voor de
surveillerende militairen, die hardhandig
kunnen opruimen!) en gezamenlijk dineren
met lontong-ontjom en zelfgebrouwen kof
fie in een blikje boven een vuurtje. Ja, mijn
God, ik heb zelfs een djèmbèl een andere
djèmbèl een bankbriefje zien toefrommelen!
Daadwerkelijke "persaudaraan".
Elke minder-hebber werkt hard voor meer
En als hij niet slaagt? God wil het blijk
baar. Klaag niet. Niet allemaal in de wereld
kunnen rijk zijn in geld, maar je kan ook
rijk zijn met tevredenheid. En er zijn altijd
broeders die vrijwillig afschuiven van hun
"have much". Wie in Indonesië deelgenoot
kan worden van een kleine "persaudaraan"
of een grote, hoeft niet bevreesd te zijn
voor zijn ondergang, noch hoeft hij wes
terse sociale heil-systemen te hulp te roe
pen.
Relatief heb ik in de lagen van midden
standers en beter gesitueerden meer be
zorgdheden horen uitspreken dan bij de
laagste volksgroepen. Het Djakartase kam
pongbeeld is practisch onveranderd. Nog
steeds lopen door de kamponggangen de
verkopers van allerlei snoep en speelgoed,
die normale aftrek vinden van de kleine
groepen peuters met bankbriefjes in de
hand i.pl.v. vroeger groene centen en go-
bangs. Nog steeds lopen jongens achteruit
lopend hun glastouw te maken en hebben
meisjes hun boneka's (poppen), struikel je
over de knikkerende knaapjes of entoks
of geiten. Alleen is er veel minder erf dan
vroeger, omdat alles tot de rand toe vol
gebouwd raakt. Er zijn nog steeds zwaar
verwaarloosde kampongs en keurig ver
zorgde, waar alle kamponggangen netjes
zijn bijgeveegd en alle goten doorgestoken.
Het hangt allemaal van de kampongbevol
king en zijn kepala kampong af.
Maar klagen doet de kleine man niet. Een
psychologisch beeld van voorheen, dat van
"tida bisa" en "tida taoe" is verdwenen.
Er is een veel grotere ondernemingslust bij
de mannen dan ooit het geval geweest is.
Het is b.v. in Djakarta moeilijk, zo niet on
mogelijk, om mannelijke bedienden te krij
gen. Waarom zou je je leven lang op ander
mans erf rondhangen en weliswaar nooit te
kort komen, maar ook nooit een eigen for
tuin maken? De mannen zijn liever vrij toe-
kang betja dan veilig djongos, ze "tjatoe-
ten" overal, leren chaufferen of doen mo
torenkennis op in bèngkèls.
Bij de bedienden is het voormalige do
minerende beeld van dienstbare "booi" of
"knecht" verdwenen. De aanroep "baboe"
of "djongos" wordt niet meer gehoord: men
spreekt de bedienden aan bij hun naam.
De verhouding is veel vertrouwder en hech
ter geworden. Ook hier is de persaudaraan
duidelijk merkbaar. Nochtans worden de
egards en honneurs, de hormats, niet ver
geten, maar ze zijn persé niet een getui
genis van slaafsheid of horigheid zoals
Europese toeschouwers vaak denken. Veel
meer een ingeboren respect voor de man
of vrouw van betere geboorte en van gro
ter gaven van hart en verstand. Dat neemt
niet weg dat verdiende standjes behoorlijk
kunnen worden uitgemeten, al wordt de
baas nooit grof. Ja ja ja, er zijn zeker uit
zonderingen. Waar ter wereld niet? Maar
het is tegenwoordig het karakter, de Mens,
die de verhouding maakt, niet meer het
systeem of contract.
Ik heb in Indonesië nooit in lagere krin
gen horen schimpen of afgeven op rijke
of prominente mensen, zelfs als ze met
een dure auto of met politie-sirenes alle
andere verkeer dwars zaten. Men gunt een
ander zijn "oentoeng" of "hok kie", want
als men het zelf had, zou men ook deze
rechten niet voor zich vragen? Een merk
waardig simpele - in Europa misschien kin
derlijk genoemde - beschouwing van recht
en onrecht, van hoog tot laag, van meer en
minder, schept een harmonie, een tevreden
heid, die men in Europa zelfs bij aanzien
lijk beter verzorgde bevolkingslagen niet
aantreft.
Dit volk adoreert Soekarno .Zijn portret
hangt in ieders huis. Hij is het sublieme
voorbeeld voor elke "volksjongen" om ver
guizing, gebrek, gevangenschap, nederla
gen, te verdragen en te "poekoel teroes"
Lees verder volgende pag.
Het oude pandhuis heeft nog steeds zijn ereplaats in de Indonesische samenleving. En wij old-timers
weten ook wel: Een pandhuis in Indonesië is heel wat anders dan een pandhuis in Holland, waar je
heimelijk naar toe gaat als je aan de grond zit. In Indonesië is een pandhuis "De kluis van de Bank
van Engeland", waar je je dure bezittingen veilig weg kunt bergen, om ze weer tevoorschijn te halen
met Lebaran of andere feestelijkheden. Menige Europese toeschouwer die begaan is met het lot van de
betja-man in zijn "voddenpakje" zou verbaasd staan, als hij wist wat deze man in het pandhuis had staan!
7