Handgranaat TOEN EN NU Ontboezeming van achter de kawat: Een mens kan vaak zo onverwacht reden tot lachen hebben, zelfs in zijn moeilijkste en zorgelijkste tijd. Iets anders kan die tijd van bittere teleurstelling, toen onze Merde- ka-gangers ineens hun vrijheidsdrang op ons, vrouwen en kinderen, moesten afrea geren, toch moeilijk worden genoemd. Wij waren eigenlijk allemaal vogelvrij in die maanden. De mannen zaten nog in de kam pen in Birma, Japan, enz., de Japse bewa king was opgeheven en de Engelsen maak ten er een potje van. Wij woonden in die beruchte Bersiap- periode op Salembah, Betawie (voor niet- ingewijden). Om ons heen was alles wat niet merah-poetih was afgestemd, al geeva- cueerd naar het 10e Bat. en andere kampen. Wij woonden vlak naast het Carolus-zieken- huis en werden in de Brits-Indische wacht van Carlos betrokken, zodat wij - betrek kelijk veilig - konden blijven zitten. Dit feit had ons huis intussen tot een toevluchts oord gemaakt van allerlei vluchtelingen, familie, bekenden en zelfs wildvreemden van overal en nergens. We zaten er maar liefst met zes en twintig man. Toch is er in dat miniatuurkamp nooit ernstig ruzie geweest. Wij kookten allemaal welgemoed ons eigen potje (als je tenminste nog iets eetbaars kon bemachtigen vanwege de bè- kot( boycott) op ritsen anglo's berdjèntrek op de lange overloop en wisselden - hoe kon het anders? - nog segala makanan uit, over en weer. Maar al ging iedereen dan zijn eigen houtje, één consigne gold er toch wel. Te gen zonsondergang gingen alle deuren en ramen hermetisch dicht, versterkt met pa- lang-pintoe. Dit o.a. voor onze Brits-Indi sche beschermers, die na zessen vaak on ze belagers werden, want dat huis propvol vrouwen oefende een magnetische aantrek kingskracht op die ouwe vrouwendieven uit. Toen we op een avond weer in onze burcht bij elkaar zaten, hoorden we buiten op straat zware mannenstappen, ineens on derbroken en gevolgd door een doffe smak en ijseiijk gekerm. In een normaal Neder lands boek zou je lezen: En wij verbleekten ...in ons taaltje heet dat: te-poetjet-poetjet allemaal. Eén van de oudere jongens, die prompt was gaan brossot door de achter deur, kwam terug met het bericht: hij is alleen maar dronken, die vèn. Schijnbaar was de vent over onze badoet gestruikeld (je weet wel, Peng, het muurtje waarop "Didi" altijd zat), had zich niet erg be zeerd, maar was wel boekan maen verve lend, want het gekerm was in schelden overgegaan, koerangadjar. Ik kon het niet helemaal verstaan, maar wat ik ervan op ving was bepaald niet voor onze oren ge schikt (ook al droegen we dan ook geen jurken met kanten en hadden we geen vlechten, Tjalie mispunt, om ons zo belache lijk te maken). In normale tijden had je je om zoiets geamuseerd of geergerd, sapa taoe, maar tóen waren we alleen maar bang. Uit iedere rel kon immers opeens het ge vreesde "bersiap" opklinken, en de rest nou ja... De Hoge Raad der Vrouwen kwam dus bijeen, zoals gewoonlijk, totdat er één (niet eens de ergste K. onder ons) resoluut aan kondigde: Ik gooi hem een emmer water over zijn kop, dan wordt ie wel weer nuch ter. Tja, in 3'/2 jaar ontbering en vechten voor je bordje nasi hadden de "sabor-ma- won" sufferdjes zich ontpopt tot ware na zaten van die beroemde mevrouw, je weet wel, die met gloeiende pek smeet. Inderdaad kwam even later onze vriendin kordaat aangestapt, de emmer op borst hoogte voor zich uit houdend en haar zoon in haar kielzog( voor je kén nooit weten toch, en voor de palang-pintoe). Intussen was de zatlap buiten onze tuin ingewan deld, de voorgalerij op naar de deur toe, want plotseling loeide zijn stem door de houten jalouzieën in de huiskamer, eh boe kan, apa si, binnengalerij maar, ja. Ik stond een eind van de deur af, maar ik was kagèt goeloeng-koeming van die loei. Onze 'dap perste' stond toen al vlak voor de deur, en dat was dan één van de keren dat ik ie mand letterlijk heb zien djóeóembóeóel van de schrik. Het ergste was: de emmer djoem- boelde mee, aernjé koetjar-katjir op de grond. Gevolg? Zoonlief keplèset! Resul taat? Njossop tuurlijk! Hij sloeg met zo'n daverende boeladdak tegen de deur, dat de muren het plafond latah werden en kwis tig stukken kalk ronddeelden, maar de deur bezweek...niet, dank zij de palang-pintoe. Onze ridder had intussen ook nog zijn moeder geschept (mét emmer natuurlijk en die was niet van plastic, loh, beloen ada doeloe) en zo en-passant nog eens een fiets meegesleurd, die daar geparkeerd stond. Taoenbaroe-tjap gomèh, oedala. Dat had je moeten zien en vooral horen. Alleen een Tjalie Robinson kan dat zo meesterlijk weergeven. Het was betoel oorverdovend, gelondang- kerompang- srèèèèèt- goebrak- kiempring-kiempring. Zelfs bij de herinne ring ben ik nog peliempingan. De conster natie was groot, anak nangis - andjing gonggong - koetjing mentjelat - horochkon! TOEN ik in mijn werk stikte, De koelte mij niet verkwikte,.toen... Verlangde ik naar rust, In de bergen,... ergens aan de kust, Ik hunkerde naar de kou, Met, of misschien wel zonder m'n vrouw,... NU heb ik rust, Die ik heel niet lust, Ik verlang nu sterk, Dat ik weer stik in mijn werk, Zelfs de bergen en het klimaat, Hebben niet gebaat, Maar straks zeg ik wel aan m'n vrouw: "Ik was lang weg, maar... ik bleef je trouw!" GUUS DèS. En uit alle deuren en gangen kwamen de overige van de zes en twintig bewoners moentjoel om de ravage te overzien. Toen iedereen een beetje bekomen was van de schrik èn van het lachen, kwam als allerlaatste - begrijpelijk op haar leeftijd - ook Oma uit haar kamer aangeschuifeld. Met haar ogen knipperend tegen het licht, vroeg ze ons: Hadoeh-bioeng! Wat was daat? Ben zo geschrokken! Ik hoor tieng- tieng, ik denk een handgranaat... Dat tieng-tieng was natuurlijk veroorzaakt door de bel van de onschuldige fiets, het laatste en waarschijnlijk enige geluid dat Oma in haar slaap van dat helse spektakel had opgevangen. Hoe ze in vredesnaam dat ijle fietsbelgeluidje in verband heeft kunnen brengen met...een handgranaat, is me nu nog een raadsel. Maar gelachen hebben we toen, bij herhaling. PèOT. De gevangenis te Bantjeui heeft alleen burger gevangenen geherbergd. Lang vóór de oorlog heeft President Soekarno er ook gevangen gezeten voor een korte tu'd. Elk jaar in Mei brengt de President met een aantal oude vrienden een bezoek aan deze gevangenis, de tijd gedenkend dat hü voor de onaf hankelijkheid van Indonesië ook zijn eigen vrijheid durfde te offeren. 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 21