Een vreemdsoortige tijger
Oom Henri keek als had hij een bliksemschicht tegen heldere hemel gezien. "Wat
mankeerde de Resident in Godsnaam om hem zo'n brief te sturen. Hij wist toch even goed
als ouwe Oom Henri dat er hoegenaamd geen roofdieren meer voorkwamen in dit gebied.
Een enkele panter misschien, van zeer klein formaat ook nog, maar beslist geen tijger
Waar zou hij zo'n beest vandaan moeten toveren?
Je kon je immers in de provincies Peka- kon doodvallen! Hij ging naar bed. Knap
longan en Banjoemas, en zelfs op de hel- mens, die hem uit z'n slaapje zou kunnen
lingen van de Slamat sinds mensenheugenis
vrijelijk in de diepste rimboe wagen zonder
een grijn van kans ooit de Gestreepte te
ontmoeten. Bah, waarom moest de Resident
ook altijd van die rare kwibussen op be
zoek krijgen! Mensen uit de kota, die eens
een tijger voor de loop van hun geweer
wilden hebben i.p.v. de gebruikelijke tjè-
lèng of zo'n slome bruine beer. Zulke men
sen wendden zich maar al te graag tot een
bevriende kandjeng besar, maken hun wens
kenbaar, en èl! Een tijger moest er komen,
koste wat het kost! Te erg, werkèlijk!"
Nog half verdwaasd liet Oom Henri zijn
ogen door de woonkamer gaan. Van de
slagwapens aan de muur naar de leguanen-
vellen op de grond, van daar terug naar
de prachtig versierde Dajakse hoofddek
sels en het vlechtwerk, de ronde tafel met
het marmeren blad, de eeuwige blauw-chi-
nese potten-met-palm, en tenslotte naar zijn
grote trots! - de opgezette konings
tijger in de hoek, vervaarlijk brullend in
zijn gefixeerd machtsvertoon, de kaken wijd
van elkaar, de dreiging van zijn hoektanden
zó reëel alsof hij nog steeds op zijn vier
zware klauwen in het volle leven stond.
"Wat een beest! Voor zoiets moest je op
Sumatra zijn! Kijk die snorharen eens. Hele
maal volledig: zeventien in getal! Hij had
ze al zoveel keer met voldoening geteld.
Hoe het dier voor zijn loop had gestaan,
hmmm. Hij had er wel eeuwig naar kunnen
kijken als de noodzaak er niet was ge
weest om de Gestreepte neer te knallen
voordat de etiketjes "jager" en "gejaagde"
zouden worden verhangen. Sssp, wat een
beest!"
Oom Henri's avond was verpest. "Wat
dacht de Resident wel? Dacht hij, dat hij
maar straffeloos kon pochen op de aan
wezigheid van De Grote Heer in zijn ge
bied? Op de soos bij een splitje! En als er
zich dan mensen kwamen melden, die graag
eens een schot aan de Gestreepte wilden
wagen, moest hij, ouwe Oom Henri, de ver
halen waar maken? Ja zeker, de Resident
houden. Morgen zou hij wel schrijven. Ge
achte, Hooggeachte Heer, ik zou U graag
van dienst willen zijn, maar die ellendige
tijgers weigeren welke samenwerking ook,
enenz".
De volgende dag was Oom Henri bereid
de hele affaire te vergeten. Zo ook de
daaropvolgende dag, en elk der volgende
dagen. Na een week echter drukte een
tweede missive van de Resident hem weer
met zijn neus op het probleem. "Hij had de
gast vast beloofd dat hij spoedig een tij-
gerjacht zou kunnen meemaken", schreef
de Resident, "En hij rekende er zeker op,
dat hij niet zou worden teleurgesteld. Een
telegrammetje zoiets van: "tijger gesigna
leerd, alles klaar", en liefst zo spoedig mo
gelijk, was wat hij verwachtte".
Oom Henri kon er niet meer onderuit.
Was het verbeelding, of lag er in de termi
nologie van het telegram inderdaad een
ondertoon van "als je me in de steek laat,
krijg je geen promotie". Dat zou natuurlijk
minder aangenaam kunnen zijn. Er waren
tenslotte nog zoveel rangen boven die van
Controleur bij een Bestuursafdeling. Neen,
de Baas schrijven dat er geen tijgers in
zijn gebied rondliepen was zoiets als vra
gen om gehangen te worden. Hoe in 's
hemelsnaam, kon hij de baas terwille zijn?
Oom Henri piekerde zich suf. Dagenlang
liep hij door de rimboe, de frons kniediep
tussen zijn ogen, als maar proberend een
oplossing te vinden terwijl hij zijn ogen
haast werktuiglijk de bodem liet aftasten
in de hoop toch nog op de prenten van de
Gestreepte te stoten. "Zou hij er één uit
Sumatra laten overbrengen? Neen, het van
gen, het transporteren, het nam allemaal
veel te veel tijd in beslag. Een exemplaar
lenen van de dierentuin. Bah, dat wezen zou
gaan liggen spinnen met de loop van de
jager reeds gericht op dat kleine plekje
tussen de twee gele ogen. Maar wat dan?
Die bekende dierenvanger in India telegra
feren en er één uit diens voorraad laten
toezenden per KLM. Ai, wie zou dat be
talen? Verdraaid, het kwam allemaal maar
weer op Oom Henri's tengere schoudertjes
te liggen! En thuis stapelde het werk zich
op! Zou de gast van de Resident misschien
genoegen nemen met een pantertje. Daar
had hij nog wel wat voorraad van. Het was
trouwens minder gevaarlijk ook! Maar zou
't hem aangepraat kunnen worden? Waar
schijnlijk niet! Zou hij dan toch maar...
Zou hij... Neen, dat zou louter belazerij
zijn. Je kon het doen met Piet en Jan. Niet
met de Resident, die per slot van rekening
de baantjes te vergeven had...Maar toch..."
Een derde brief van de Resident forceer
de een beslissing. "Dan moet het maar
gebeuren", dacht Oom Henri. Zeer gehaast
nu, riep hij zijn mensen bij elkaar, gaf or
ders, verzamelde het benodigde materiaal
en verdween met het gezelschap in de bos
sen. Een week lang zag of hoorde men
niets van hem. Het bericht dat de Resident
op een zekere datum tijdelijk zijn ambts
bezigheden elders zou uitvoeren, en dat
de jachtpartij nog vóór die datum plaats
moest hebben, bleef ongelezen. Gelukkig
was Oom Henri tijdig weer ter plaatse,
moe maar voldaan. Aleer hij de mandika-
mer indook, seinde hij "tijger gesignaleerd,
alles klaar". En met een gerust gemoed
wachtte hij de verdere loop der dingen af.
De lang verbeide dag brak aan. De gast
van de Resident, ijlings van de datum op
de hoogte gesteld, arriveerde op tijd, werd
tot de avond zoet gehouden en beklom
toen in gezelschap van Oom Henri en de
geweerdrager de bamboe-stelling naar het
platform, dat hoog boven de grond tegen
één der pijlers van het immense blader
dak voor hen in gereedheid was gebracht.
Vanaf het platform keek men over wat laag
struikgewas naar een open plek in het bos.
"We hebben er kort geleden nog verse
sporen gevonden", verzekerde Oom Henri
de jagersman. "We mogen dus verwachten
dat hij hierlangs komt als hij zich op jacht
begeven heeft".
Het werd een avond met een mooie
maan. Krekels zongen uit volle borst en
myriaden vuurvliegjes verzorgden de ver
lichting van het struikgewas. De muskieten
kwamen eveneens tot leven. Lustig zoem
den ze rond, prikten hier - en daar - en
maakten de avond voldoende lang. De gast
begon tekenen van ongeduld te vertonen.
"Ik hoor nog niks", klaagde hij, "Tijgers
kondigen zich toch aan met een geweldig
gebrul". "Oh neen", zei Oom Henri, zijn
Lees verder pag. 21