Vertrek naar Indië (I) Veel had ik niet van een militair weg, toen ik met de Johan de Witt naar Indië vertrok. Hoe kon het ook anders! Als je als arts in die tijd een verbintenis bij het KNIL aanging, kreeg je - vreemd genoeg - niet eens een militaire opleiding. Bijgevolg wist ik maar amper een sergeant-majoor van een generaal te onderscheiden. Stapels pakeans had men mij aangeme ten. Er was een prachtig gala-uniform bij, zoéén met tressen op de borst, gouden kwasten op een schouder, en een oranje gordel om het middel. Een hoge zwarte kepi met een grote pluim van haneveren voltooide het geheel. Toen ik trouwde, kort vóór het vertrek, deed ik dat in dat uniform. Ik gebruikte daarbij het hele uniform, met uitzondering van de pluim op mijn kepi. De oranje band om het middel bleek later al leen maar gedragen te mogen worden in dienst, maar dat wist ik nog niet. Ik heb er geen narigheid mee gehad, zodat ik aan neem, dat het kleine regiefoutje niet al te zeer is opgevallen. Het gebrek aan een minimum aan mili taire vorming heeft zich daarna wel op wat overtuigender wijze gemanifesteerd. Ik voel de me gewoon een clown, die morgen toen ik me in Nijmegen moest melden voor de beëdiging. Ik had mijn pakean-deftig aan gedaan, zwart uniform met cape en sabel en handschoenen, en stapte welbewust in de bus van Maartensdijk - waar ik woonde - naar Utrecht, alwaar ik de trein naar Nij- T t Mededeling van de Directie 1-Van de Algemene Vergadering van I aandeelhouders van de N.V. Tong 7 Tong, welke zoals reeds eerder ge- publiceerd op 18 september 1965 is I gehouden, zijn door de Notaris A l. f de Clercq Zubli notulen opgemaakt, I welke vanaf heden op werkdagen f tussen 10.00 en 15.00 uur ter inzage t liggen bij de Directie, Prins Maurits- I laan 36. I 2. Aandeelhouders die prijs stellen I op het jaarverslag 1964, alsmede de I Balans Verlies- Winstrekening T per 31-12-1964, kunnen op aanvraag I alsnog een exemplaar toegezonden I krijgen. t VRAAGT Uw winkelier naar INTERFOOD - SIROPEN f Tamarindo, Gingerol, Pistache. I Fabriek te Beesd, telef. 0 3458 - 580 megen zou nemen. Als het je nooit is bij gebracht hoe hoog een kepi in sommige gevallen kan zijn, zelfs nog wel zonder pluim, dan overkomt je beslist hetzelfde als ik. Ik stapte parmantig de bus in, had me nog niet het gewoontegebaar aangewend om de kop tussen de schouders te trekken met het oog op de kepi, en stootte het geval op mijn hoofd nadrukkelijk tegen de bovenlijst van de deur. Het ding gleed over mijn ogen heen en bleef er muurvast zitten tot ik na vele en vele minuten, geholpen door dienstvaardige maar niettemin lache rige busgenoten, de juiste ruk had gevon den om hem weer voor mijn ogen vandaan te halen. En alsof dat nog niet genoeg was, schoot die ellendige sabel, bij het overstap pen in Arnhem, tussen mijn benen. Met de cape wapperend om me heen, vlijde ik me, ongewild maar niet minder beslist, languit tegen het perron, vlak voor de voeten van een kolonel. Op zulke momenten zou je wel door de grond willen zinken, ja tochl De reis naar Indië was, zoals altijd, een belevenis. Het waren weken van heerlijke ontspanning, met een zonnetje waar we vandaag de dag jaloers op zijn, en veel te vlug eigenlijk kwamen we in Sabang aan. In die eerste Ned.-lndische haven ging ik natuurlijk aan wal, wat trots op mijn witte uniform. Ik flaneerde er naar hartelust, maakte kennis met heel wat facetten van het Indische leven, liet me naar boven transporteren voor een uitzicht over de baai, kortom, amuseerde me opperbest. Alleen die ene hoge valt uit de toon tussen al die schone herinneringen, die ik van dit eerste bezoek aan Sabang heb overgehouden. Hij liep daar, net als ik, op zijn gemak te fla neren en moest zeker heel wat hoger in rang zijn dan ik, zó prachtig was zijn pake- an. Hoe hoog hij precies was wist ik, met mijn gebrekkige kennis van militaire zaken, uiteraard niet, dus schoot ik in de houding om hem stram te salueren. Hij keek enigs zins verbaasd, groette toch terug, en ging lichtelijk glimlachend zijns weegs. "Mis schien wat te overdreven gedaan", dacht ik, toch wel ingenomen met mezelf. Later was ik er blij om dat onze wegen elkaar nooit zouden kruisen. Dat was, toen ik ontdekte dat hij officier was bij het Leger des Heils. "Soedah deh", troostte ik mezelf, "het is tenslotte ook leger". Toen we eindelijk in Batavia arriveerden, kreeg ik te horen dat ik bij het Militaire Hospitaal in Magelang was geplaatst. Het betekende dat mijn vrouw en ik met dezelf de boot moesten doorreizen naar Semarang. Het beviel ons best, want niet alleen werd de reis er wat langer door, maar tevens woonden mijn schoonouders in Semarang, zodat we tenminste al een logeeradres had den. Geheel volgens voorschrift, meldde ik me enige dagen later, vóór de doorreis naar Magelang, bij de Militaire Commandant, de kolonel Gom. Semarangkenners zullen we ten dat het militair kampement op Tjandi lag, het heuvelterrein een eindje uit de stad. Ik huurde dus een taxi en begaf me op weg, in groot pontificaal, inclusief sabel en witte handschoenen. Omdat ik de hand schoenen moeilijk uit en aan kon krijgen - een kwestie van nieuwigheid - en ik ver moedde dat ik van de kolonel wel een handje zou krijgen, had ik de linkerhand schoen aangetrokken en de rechter uitge laten. Aldus voorbereid bereikte ik het kampe ment. Ik trof er een lange gang aan, waar op tientallen kamers uitkwamen en waarin militairen resideerden van allerlei rang en stand. Hoe moest ik daaruit de kolonel pikken? Het zou een koud kunstje zijn om naar hem te informeren, maar vrezende dat dit mijn gebrek aan kennis van militaire distinctieven te zeer zou etaleren, besloot ik alle kamers langs te gaan en naar een gewichtig uitziend persoon te kijken. Wel dra had ik 'm gelocaliseerd, de gouden kraag met drie sterren aan een imposant bureau. Ik stapte binnen, salueerde en zei: "Kolonel, ik ben Dr. Coen, op doorreis naar Magelang, en ik kom mij melden". De ontvangst was niet zó hartelijk! "Mijnheer, hoe komt U hier", zei hij. "Per taxi, kolonel". "Neen, dat bedoel ik niet. Waarom hebt U zich niet gemeld bij de adjudant?" "Weet ik veel", dacht ik, zonder me te uiten. "Bent U bij de Marine?" "Nou, kolonel, als ik erover nadenk, geloof ik dat niet. Men heeft mij altijd verteld dat ik bij de Infanterie behoorde". "Waarom hebt U dan lage schoenen aan?" "Mag dat bij de Infanterie niet, kolonel?" "Natuurlijk niet, mijnheer". "Waarom kan een marineman wel met lage schoenen vechten en een infanterist niet?" dacht ik, zonder me te uiten. "Waarom hebt U maar één handschoen aan?" ging het genoegelijke gesprek verder. "Ja, ziet U, kolonel, neemt U mij niet kwa lijk. Ik dacht dat ik U een hand zou moeten geven, en die handschoenen gaan nog zo moeilijk aan en uit". "Mijnheer, militairen geven geen hand. Mili tairen salueren". "Ja, dat is waar ook. Maar dat kan toch ook met een blote hand?" "Mijnheer, waarom hebt U geen boord aan?" ondervroeg de kolonel verder. "Verroest", dacht ik zonder me te uiten, "Daarvoor waren natuurlijk al die boorden, die ik bij mijn uitrusting had meegekregen. Ik had niet het minste idee, waarvoor die nu eigenlijk dienden". "Dank U wel, kolonel, nu weet ik tenminste dat ik die in mijn djas toetoep moet dra gen". "Mijnheer, U wordt bedankt. U kunt nu wel gaan". "Dank U wel kolonel. Dag, kolonel". Ik salueerde stram, en maakte rechtsom keert. De stommerds! Waarom hadden ze me ook niet wat wegwijs gemaakt in de militaire usances. JAN COEN (wordt vervolgd) 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 8