minder geslaagde snoeksprongen, en in enkele ogen blikken was de lucht vervuld van het gekrijt, gejam mer en gegil van de ongelukkigen. Doordat het vlot overbelast was geweest en met de voorkant diep in het water had gelegen, schoof de zich voortsnellende boot over de rand van het vlot om met een onheilspellend geschuur van hout tegen hout, maar onbeschadigd, in het midden van het vlak van zware stammen tot stilstand te komen. Arme Tjimoet! Vanuit het water steeg een koor van verwensingen naar hem.op en zelfs het uitzinnige plezier en het leedvermaak van het publiek op de rivieroever vermocht niet de volksgunst in balans te houden. Tjimoet heeft op die dag zijn gezicht ver loren. Hij heeft zich ook nooit meer zo opgeblazen als voorheen, want telkens wanneer hij probeerde om weer de gewichtige man uit te hangen was een kleine, desnoods gefluisterde referte aan deze gebeurtenis voldoende om zijn persoonlijkheid weer tot de juiste proporties terug te brengen. HOOFDSTUK III Het bewijs dat Tjimoet er niet rijp genoeg voor was om de boot zonder toezicht te besturen, stelde ons - gelukkig - voor een voldongen feit. Het was immers onverantwoord om ergens de rimboe in te trekken en hem de opdracht te geven verder stroomop- of stroomafwaarts op ons te wachten. Er zou ik-weet- 26 niet-wat met de boot en met hem kunnen gebeuren. De grote verkenningstocht in het stroomgebied van de Way Rarem werd dus uitgesteld totdat Tjimoet tot een volwaardig stuurman zou zijn opgeleid. Terwijl Abdoel en ik hem afwisselend onder onze hoede namen en hem vertrouwd maakten met de gek ste problemen waarvoor een stuurman op een rivier in de rimboe kon komen te staan, werd er verder gebouwd aan de opbouw van een kamp dat een dierenvanger past. Wilde ik mijn kostje verdienen met het vangen en verhandelen van dieren, dan was het zaak om de gevangen exemplaren in kooien onder te brengen tot dat er vraag naar hen kwam. Ik engageerde dus enkele timmerlieden en droeg hen op kooien voor me te bouwen van verschillende grootte en sterkte, zodat ik voor elke diersoort een passende behuizing zou hebben. Als alles naar onze zin liep, Tjimoet zijn les had gehad en de timmerlieden hun opdracht voor de dag wisten, gingen Abdoel en ik op jacht. Want niet alleen de dierenhandel, maar ook de jacht zou in ons levens onderhoud moeten voorzien. In die maanden dat we noodgedwongen op onze standplaats moetsen blijven, heb ik veel van Abdoel geleerd. Het was een gedegen opleiding ook, omdat de herten schaars waren en bijzonder ril, na zovele jaren zeer slordig en te overvloedig te zijn bejaagd. Toch waren ze, mét de kidangs, het enige wild dat voor consumptie en verkoop in aanmerking kwam, 27 want de varkens - die er wél in grote getale rond liepen - waren voor het overwegend Mohamedaanse Kotaboemi natuurlijk "haram" (onrein en verboden). Met zorg wijdde Abdoel me in in de plaatselijke jachtmethoden. Overdag "njoelingden" wij de herten, waarbij een aantal goede spoorzoekers in een rij op gesteld op een bamboefluit bliezen en zodoende de herten, zonder dat deze in paniek op de vlucht sloegen, langzaam in de richting van de geweren dreven; 's avonds werd er met de belor gejaagd. In het lokken van kidangs toonde Abdoel zich een ware meester. Gewoonlijk gebruikte men daarvoor een vijf cm. dikke bamboe, waarin in het midden een spleet was gesneden. Door in de spleet een jong banane- blad te vouwen en hard door de opening te blazen, produceerde men een eigenaardig geluid dat leek op de schorre lokroep van een bronstige kidang- geit of bok. Abdoel gebruikte bij dit roepen of "me- rauw" echter alleen zijn handen, en dat met succes. Vanuit de boom, waarin ik me tegen verwaaiing be hoedde, heb ik vaak genoeg kunnen observeren hoe de kidangs zich lieten verschalken en onze richting uitkwamen. Om precies te zijn, tot zó dichtbij dat Abdoel wel moest ophouden. De dieren mochten eens vals van echt onderscheiden. Als de kidang, eenmaal zover, van zijn ongeduld blijk gaf door met de voor hoefjes op de grond te stampen, imiteerde Abdoel het hoef gestamp door in hetzelfde rythme op zijn borst 28 te slaan, hetgeen over het algemeen voldoende was om de kidang binnen schoots afstand te brengen. Abdoel en ik raakten volkomen op elkaar inge speeld. Als ik me in mijn schiethoorn had opgesteld, goed verdekt achter palmbladeren omdat - in tegen stelling tot varkens - een kidang heel gauw een be wegend object in een boom weet te onderscheiden, behoefde ik slechts op zijn gebaren te letten om te weten wat de kidang deed of waar hij zich ophield. Zodra hij, met de tong tegen het verhemelte, het ge luid van een boomkikvors imiteerde, wist ik dat hij me de richting waaruit ik het dier kon verwachten, wist aan te geven en kon ik er zeker van zijn binnen afzienbare tijd buit te hebben. Ons team-work had zó'n succes dat het geld regelmatig in het laatje vloei de, zodat de betaling van de drijvers en timmerlieden, en daarbovenop ons eigen levensonderhoud, was ver zekerd. Abdoel waakte over het geld als een vrek, regelde naar eigen goeddunken de uitgaven en deed zich, ofschoon hij voor zichzelf een slecht financier was, kennen als een betaalmeester van een unieke betrouwbaarheid. In die korte periode van wederzijdse kennismaking kwamen hij en ik elkaar zó na, dat van de verhouding dienaar-meester niet veel overbleef. Integendeel, er groeide een oprechte vriendschap uit, die ik tot op de allerlaatste dag van ons jarenlang samenzijn op hoge prijs heb gesteld. Vaak legde hij (wordt vervolgd) 29 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 10