Chinese vertellingen
CHINA: RIJKDOM
DE WRAAK
In een stadje in de Provincie Che-Kiang
waren de huizen zo gebouwd, dat de ach
tertuinen afglooiden naar een brede stroom,
een der vele in deze waterrijke streek. Vol
gens aloude traditie waren de tuinen om
muurd, met een hoofdpoort naar de straat
weg en een tuinpoort, die hier uitkwam op
een pad, dat langs het water voerde. Over
dit pad liepen overdag de mannen, die, als
er geen wind was, de vissersboten stroom-
op- of afwaarts voorttrokken. Vóór zons
opgang en na zonsondergang was het er
stil.
In de meeste achtertuinen was een ver
hoogd terras aangelegd met een paviljoen,
waar op zomeravonden thee werd gedron
ken en men een prachtig uitzicht had op
het liefelijke landschap aan de overzijde
van de rivier. Er stonden mooie Chinese
potten met chrysanten, gardenia's, dwerg
dennen en andere sierplanten. Een houten
trap voerde van de begane grond naar dit
terras.
Op een vroege morgen was Wang, de tuin
man van een der families bezig de bloemen
te begieten, toen plotseling door de kleine
tuinpoort een vreemde waterdrager naar
hem toeliep met twee emmers water aan
een juk. Hij klom de trap op en bood Wang
zijn hulp aan. Deze weigerde, daar hij de
oude man niet kende en hij gebood hem,
weg te gaan. Toen de vreemdeling aanhield
en zelfs een paar treden hoger kwam, werd
Wang ongeduldig. Hij gaf de man een duw
tegen de schouder, zeggende, dat hij nu
werkelijk verdwijnen moest. De waterdra
ger gleed uit en viel naar beneden met de
volle emmers water boven op zich. Hevig
geschrokken daalde Wang de trap af, maar
de vreemde man was dood.
Wetende, welke moeilijkheden hem te wach
ten stonden, als zijn daad ontdekt werd,
droeg Wang de oude man naar buiten, leg
de hem aan de waterkant, haalde de em
mers en zette ze vlak bij hem neer. Toen
ging hij naar binnen en sloot de tuinpoort.
De zon kwam op en al spoedig zag een
visser de waterdrager liggen. Hij riep er an
dere mensen bij en de dorpsmagistraat
werd gewaarschuwd. Deze kwam, maar
geen der omstanders kende de vreemde
ling; hij had geen familie in het stadje en
niemand had hem ooit te voren gezien.
Daar hij geen letsel vertoonde, nam men
aan, dat hij op de gladde oever was uitge
gleden en van schrik gestorven was. Hij
werd weggedragen en begraven.
De volgende morgen was Wang weer vóór
dag en dauw op, om zijn bloemen te ver
zorgen. Hij opende de tuinpoort, om water
te halen, toen hij vol ontzetting op het pad
dezelfde waterdrager van de vorige morgen
zag lopen. Hij trok de deur bijna dicht en
bleef door een kier kijken, waar de oude
nu heen ging. Daar zag hij hem de tuin
poort van de buren binnengaan. Hij sloot
de deur en liep zo snel hij lopen kon naar
de straatweg, om de tuinman van de familie
er naast te waarschuwen. Vóór hij echter
kon aankloppen, werd de poort geopend en
kwam de poortwachter naar buiten snellen.
Wang hield hem staande en vroeg, of er
een waterdrager in de achtertuin bezig was.
"Onmogelijk", antwoordde de poortwachter,
"de achterpoort is gesloten en ik moet nu
gauw weg, om een vroedvrouw te halen.
Onze jonge meesteres, de vrouw van de
zoon des huizes verwacht elk ogenblik haar
eerste kind". Toen hoorde de poortwachter
zijn naam roepen en omkijkende, zag hij de
oude kindermeid wenken, die zei, dat er
geen vroedvrouw meer nodig was; het
kindje was reeds geboren.
Wang zei verder niets en vol angstige ver
moedens keerde hij terug naar zijn werk.
Hij wist, dat de vergelding komen moest,
maar hoe en wanneer?
Het kind groeide op tot een aardige jongen,
die veel van bloemen en planten, maar
vooral van vogels hield. Zijn vader had in
de achtertuin een duiventil laten maken en
elke vroege morgen kon men de kleine Ah
Shung op zijn hurkjes de duiven zien voe
ren. Ook toen hij groter werd, kon hij, als
hij met zijn lessen klaar was, uren lang
met zijn vogels bezig zijn. Zij waren zo tam,
dat zij op zijn schouders en armen kwamen
zitten en in hun vlucht onmiddellijk neer
doken, als hij zijn lokroep deed horen.
Op een ochtend maakte Ah Shung de til
open, de duiven vlogen in een wijde zwerm
op, cirkelden een paar keren in het rond
maar kwamen niet bij hem terug. Zij stre
ken neer op het dak van het tuinhuisje van
de buren, waar Wang op het terras zijn
bloemen verzorgde.
De kleine jongen riep en floot, doch de
duiven bleven weg. Toen raapte Ah Shung
een steentje op en wierp dat in een wijde
boog naar zijn vogels. Zij vlogen op, maar
de steen raakte het hoofd van Wang, die
juist met zijn emmers de trap afdaalde. Hij
verloor zijn evenwicht en viel omlaag, waar
hij levenloos op de grond bleef liggen.
De oude waterdrager had zich gewroken.
CORRA CORRA
The Dragonbook. E. D. Edwards.
Toen ik (na de oorlog) nog op Bali leefde
en probeerde er als een boertje te leven
(het is inderdaad een mop op zichzelf en
in m'n Piekerans heb ik er ook in die geest
over geschreven), maakte ik wel eens rei
zen vanuit mijn kampong (Sangla in het
Zuiden) naar Singaradja en zo. Met de
oplet-boebrak tussen varkens, hibiscus,
priesters en bovenste helften van Maya's
van Goya. Ach .treintje van Mokum naar
Rotterdam, wat mis je veel, al rij je nog
zo glad!
Op een dag stapte ik bij impuls uit bij
het meer van Kintamani, dat vaak somber
en onheilzwanger is, maar soms ook vrolijk
en zonovergoten en goddelijk. Waar ik
uitstapte waren een paar bloemkwekerijen
en zo, verder niks. Ik slenterde wat rond
en liep ook het erf van een klein bamboe
huisje op, "permissie" vragend aan "koh",
het oude Chineesje dat er blijkbaar woon
de. Of ik z'n tuin mocht zien en zo. Natuur
lijk. Op het achtererf van dit huis had ik
een mooi gezicht op het meer en ik bleef
een tijdje in gedachten verzonken staan.
Het Chineesje kwam naast me staan. Hij
had een wit "lekker versleten" Chinees
jasje aan en de bekende wijde Chinese
broek tot over de knieën. Hij liep op tik-
kliks, die klompjes. Hij was naar schatting
tegen de zeventig. Hij bood me een kopje
thee aan en hoewel ik eigenlijk meer trek
had in zo'n bel stroop-ijs, had ik benul ge
noeg van de geste van het theedrinken om
het aanbod dankbaar te accepteren. Dus
dronk ik een paar kopjes hete groene thee
zonder suiker. We slurpten gezapig en klet
sten gezapiger. Hij zei eigenlijk weinig. Ik
was (zoals gewoonlijk) de gorte kletskous.
Na een uurtje ging ik heen. Die thee be
kwam me after all enorm goed.
Later hoorde ik dat dit de befaamde Tan
Ek was, vele malen millionair, rijst-, koffie
en alles-en-nog-wat handelaar. Hij huurde
zijn eigen 18.000 tonners om zijn koffie te
verschepen en knipperde niet met een oog
lid als hij een heel schip verloor. Hij kwam
af en toe in Singapore voor het ontmoeten
van familie en het regelen van zaken. Dan
was (zoals gewoonlijk) de grote kletskous,
hem alleen. Enz. enz. Als ik me de naam
niet correct herinner, zullen enkele lezers
me zeker kunnen corrigeren.
Ik heb in mijn leven meer Chinezen als
Tan Ek gekend. En ze leven in heel Z.O.
Azië en India bij zeker duizenden. Mensen
die tijdelijk of definitief van al hun rijkdam
afstand kunnen doen. Kan je je zoiets
voorstellen van Albert Heyn of Verolme,
van de baronnen de Rothschild of de Krupp
-baronnen? In Europa is; "Wie het breed
heeft, laat het breed hangen", normaal. Het
is "status". Hiermee zeg ik niets denigre-
rends. Dit kunnen vaak mensen zijn met
een nobele inborst. Alleen de stijl is anders.
Veel Indo's verstonden die kunst ook. En
ook Totoks als ze lang in De Oost zaten.
Ik zou niets liever willen doen, maar in
Europa en Amerika kan het niet. Te duur.
De "stijl is anders". Sampoen. T.R.
11