BiAit Bibit BiAit BibiABibit BAAit BAAiX (Bibit BONTOT IN HET TIJGERBOS IX DE TIJGER SPRONG Lieve Tong Tong-jeugd, Een poos geleden kreeg tante Mieke een briefje van een Bibit van 10 jaar, dat om een penvriendinnetje vroeg. Arme Frie da, je dacht zeker, dat we jou helemaal vergeten waren? Je moest zó lang wachten, voordat je je naam in ons hoekje zag staan. Hier komt het dan, hoor: Frieda Crooy, Barnsteenhorst 305, den Haag. Welke andere Bibitjes van ongeveer de zelfde leeftijd willen haar schrijven? Leuk, Frieda, dat je al echt tante bent. Zou Wim- metje ook werkelijk "tante Frieda" tegen je zeggen als hij leert praten? Je bent zeker dol op dat kleine neefje? Willen je andere zusje en broers ook niet eens voor ons Bibithoekje schrijven? Door een misverstand is nog een andere brief van een Bibitje blijven liggen. En nog wel een met een mooi verhaal. Myrna van Zee, 14 jaar, schreef het opstel in de eerste klas van de ULO en het heeft betrekking op een gedicht van A. C. Staring. Hier is Myrna's verhaal: Het vroege kievitsei. Het was op een mooie dag in maart, toen Piet Smul naar den Haag ging. Niet met de trein of met de bus, maar met de schuit, hèt vervoermiddel van die tijd. Het was een pendeldienst tussen Leiden en den Haag. Al ging het wat langzaam, maar je kwam op de plaats van bestemming en dat was het voornaamste. Om de tijd wat te korten ging Piet Smul een praatje met de kapitein van de schuit maken, die bij het roer stond. Het gewone praatje over het weer kwam ter sprake. Ondertussen kwam een jongen aan- geslenterd met een mandje in zijn hand. "Kievitsei te koopl Wie wil een kievitsei kopen voor twee zesthalven?" riep de jon gen. De beide heren onderbraken hun ge sprek. "Het is erg vroeg, vindt u niet, kapitein?" vroeg Piet Smul aan de kapitein. De kapi tein knikte en spuugde tegelijk een straaltje tabakspruim over de reling in het water. "Hoeveel kost dat kievitsei ook al weer?" vroeg Piet Smul aan de jongen. "Twee zest halven, meneer" antwoordde de jongen een beetje slissend. Even dacht Piet Smul na. "Vooruit dan maar", zei hij. "Alsjeblieft, hier heb je het geld". "Dank u wel, meneer, u mag het mandje hebben, dan kunt u het ei daarin bewaren", zei de jongen en weg was hij. Piet keek de jongen verbaasd na en haalde zijn schouders op. De trekschuit vertrok. De kapitein stond aan het roer, naast hem stond Piet Smul. Op de wal stond de jongen met een grijns op zijn gezicht. "Meneer, u hoeft het ei niet zo lang te koken voor het eten, want mijn grootje heeft het vorig jaar al gekookt!" Piet Smul keek de kapitein verbaasd' aan, daarna werd hij kwaad, maar zijn humor overwon alles. Bulderend lachte Piet. Door zijn aanstekelijke lach, lachte de kapitein ook mee. "Die dekselse kwajongen!" zei Piet later tegen de kapitein. Allemaal hartelijke groetjes van tante Mieke. door Jef Lasi en Udeyana Pandji Tisna Bontot had de padvinders uit Madioen een grote omweg laten maken, zodat ze de schuilplaats van Tjoebek niet zouden ont dekken. Daar de stadsjongens niet gewend waren om zich met een klewang een weg door het oerwoud te banen, waren ze doodop en het zweet droop van hun gezichten onder de ongemakkelijke grote padvindershoeden. Bontot wees hun een terrasje waar ze hun tenten mochten opzetten, maar toen ze daarmee klaar waren mochten ze nog niet direkt gaan eten en slapen. Eerst moest er een grote hoeveelheid brandhout bijeen gezocht worden voor het vuur dat die nacht de wilde dieren op een afstand moest hou den, want voor vuur zijn alle beesten bang. Koese zou de eerste wacht houden van acht tot tien, Achmed van tien tot twaalf en Bontot van twaalf tot twee. Er stonden eerst nog wat liederen en spel letjes op het programma, maar de jongens waren veel te moe en toen Koese het vuur had ontstoken hoorde hij al heel gauw niets meer dan gesnurk in de tenten, en zo nu en dan een kreet van een vogel in het bos. Het was erg donker en Koese begon bang te worden voor wilde dieren, boze geesten en die verschrikkelijke tijger. Hij gooide steeds meer hout op het vuur en toen Achmed de wacht overnam, was het groot ste gedeelte van het hout op, dat voor de hele nacht had moeten dienen. Ook Achmed dacht er over meer hout te sprokkelen maar dorst niet alleen het bos in. Een ogenblik sliep hij bij het vuur in, hij wist niet hoe lang en toen hij wakker werd was het vuur uit en keken van ergens uit het bos twee grote lichtende ogen hem aan: Tijgerogenl Hij schreeuwde: "BONTOT!" Bontot wés er niet ,hij was stilletjes alleen op weg gegaan om met Tjoebek te praten. Hij zei tegen Tjoebek: "Je kunt niet eeuwig met je hond in het bos blijven, nu heb ik de zoon van de politieman bij me, en hij is mijn vriendje geworden, je moet hem laten zien hoe je Sentoel gedresseerd hebt, zodat hij nu een nuttige hond is geworden. En dan moet je aanbieden terug te komen en de jongens in de dorpen te leren hun honden te verzorgen en ook op te voeden tot nuttige honden. En vertel dan meteen dat er geen tijger in het bos is, dan kunnen we weer rustig naar huis". "Oh" zei Tjoebek, "Maar er is wél een tijger!" Bontot keek hem met grote ogen aan. "Is er wél een tijger?" "Ja, daarom heb ik jullie toch verzocht altijd wat oud vlees te brengen uit het slachthuis! Het is de laatste tijger van Bali. Zijn huid zit vol met littekens van Japanse kogels, maar hij heeft zich altijd schuil ge houden in het bos en verdient eigenlijk een pensioen omdat hij nooit een mens heeft aangevallen. Nu hij te oud is om voor zich zelf te zorgen is hij dicht bij de dorpen ge komen en heeft vee geroofd. Toen heb ik hem bijgevoed met jullie vlees en nu is hij weer tam. Maar door dat feest in de stad heb ik de laatste dagen geen vlees meer van jullie gekregen en hij zal wel erg hon gerig zijn". "Oh hé" zei Bontot "een losse tijger in het bos! Dan moeten we dadelijk terug". Met Sentoel voorop holden ze naar het kamp en toen ze vlak bij waren hoorden ze Achmed schreeuwen: "Bontot". In de tenten ontstond een heidens kabaal De geschrokken tijger maakte zich klaar voor de sprong, Tjoebek riep: Spring Sen toel! Houdt hem tegen!" De tijger sprong, Sentoel sprong ook, de twee dieren botsten hard tegen elkaar, daardoor kwam de tijger niet op Achmed terecht, maar vielen ze samen vlak naast hem in de as. "Weg radja, het bos in!" riep Tjoebek, en de tijger verdween. Maar hij had Sentoel zó erg geraakt met zijn klauw dat de hond enkele ogenblikken later stierf. Achmed was met de schrik ontsnapt, zonder een enkele schram! JEF LAST 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 18