Langs Tijgerpaden
door
Lex Denninghoff Stelling
Uitgave: TONG TONG
Prins Maurirslaan 36, Den Haag
<e.
Vaak legde hij in een ogenblik van woordeloze gene
genheid zijn arm om mijn schouders, een amicale geste
die hij - gezien de adat - van geen ander tolereerde.
Waarschijnlijk zal hij ook wel de doorzetting heb
ben gewaardeerd, die ik ten toon spreiddde, en
de moed waarmee ik me over de ontelbare onge
makken heen zette. Want cadeau kreeg ik de bos-
ervaring nietTwaalf of meer uren zwoegen per dag
was gewoon, en afstanden van vijftig kilometer per
dag door zwaar terrein niets bijzonders. Vooral de
eerste weken, toen ik tegen geroutineerde en getrain
de bos-mensen op moest lopen, voelde ik me als
geradbraakt. Dan was het klimmen in dikke en takloze
bomen, of het dragen van een dertig kilo wild op
de schouders een ware beproeving. En als Abdoel me
dan wekte voor de nieuwe dag, moest ik mijn stijve
ledematen dwingen, ja, had ik al mijn wilskracht no
dig, om mijn pijnlijke lichaam te scheiden van het
harde veldbed dat mij op die ogenblikken het meest
luxueuze donzen bed ter wereld toeleek. Neen, ik
kreeg het zeker niet cadeau, maar ik had de wildernis
toén eenmaal geroken en die behekste me over alle
vermoeienissen en depressies heen.
Intussen vulden zich tussen de bedrijven door mijn
kooien. Wij vingen vogels van diverse pluimage, die
het in de dierentuinen zeker zouden doen, wij vingen
tijgerkatten, marters, herten en apen, een enkele tapir,
een aantal jonge beren en diverse soorten slangen.
30
Vooral pythons hadden mijn aandacht, hoe groter hce
liever. Er kwamen er voor van schrikbarende lengte,
met koppen als kolenschoppen. Abdoel leerde mij het
onderscheid tussen twee soorten pythons: de santja
manoek en de santja bodoh, ofwel de vogel- en dom
me python - waarvan de eerste schuw en agressief was,
de laatste daarentegen zo sloom dat hij zelfs bij nade
ring van mensen bleef liggen - en ook hoe ze te
vangen. Met een lange dunne bamboe, waaraan een
dot in water gedrenkte tabak, porden wij de vijf of
zes meters lange griezels tegen de kop tot zij hels
werden en toebeten. Het "toeback suygen" zat hen
beslist niet in het bloed, want onveranderlijk werden
zii er misselijk van en beroerd, waarna zij zich als
volgelopen bloedzuigers van hun tak lieten lichten en
zich zonder tegenstribbelen in de jute zakken naar de
kooien lieten transporteren. Levend waren ze vooral
voor de Chinezen een heleboel waard, niet alleen van
wege de huid, maar ook omdat zij, wanneer zij gedood
werden, faecaliën afscheidden, die naar Chinese op
vatting een sterk afweermiddel schenen te zijn tegen
allerlei ziekten en onheil. In de Way Rarem kwamen
daarnaast zeer veel krokodillen voor. Met één of ander
kadaver als lokaas, waren ze - evenals varanen - ge
makkelijk te lokken naar de vallen, die op of bij de
oever waren opgesteld. Naar reptielhuiden was name
lijk grote vraag.
Afgezien van de noodzaak van de vorming van
31
11
FEUILLETON
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE
ln de voorafgaande afleveringen maakten we kennis met de
jager (tevens schrijver van deze feuilleton) en diens gids, en
maakten we met hen mee de eerste voorbereidingen voor de
grote verkenningstocht door de Sumatraanse oetan.
werkkapitaal, hield het vangen van dieren me zo in
de ban dat het vele maanden langer duurde voordat
wij voor het eerst met de boot op jacht gingen, op
zoek naar andere jachtgebieden, op zoek ook naar de
eerste tijger die mij voor de tijgerjacht wist te inte
resseren. Bij onze jacht op herten of kidangs kruisten
wij verschillende malen het spoor van de Gestreepte,
maar hoe het ook zij ik ben in die eerste maanden
nooit zo geintrigeerd geweest door deze koning der
jungle. Elke avond keerde ik op mijn standplaats
terug, verkeerde met de inheemse jagers, won het
vertrouwen van mijn overige medewerkers en werd in
Kotaboemi en de omringende oemboelans een ver
trouwde figuur. Ik kreeg uitnodigingen om te komen
mampirren men sloofde zich voor mij uit en nam
me op in de gemeenschap. En toen ik de eerste invi
tatie kreeg voor het "mandjaw", wist ik dat ik volle
dig was ingeburgerd.
Bij het "mandjaw" heb ik de Lampongers naar waarde
leren schatten. Had ik me er al vaak over verwonderd
op de meest afgelegen oemboelan een eenvoudige
landbouwer te ontmoeten die blijk gaf van een veel
grotere ontwikkeling dan zijn collega op Java, waar
de tani in de regel een analphabeet is, bij het "mand
jaw" werd het me duidelijk dat over het algemeen het
ontwikkelingspeil in de Lampongs veel hoger lag dan
bij de Javaan of Soendanees. De Lampongers waren
langskomen
32