ERVARINGEN van een j je-lah- j je-rot III Aankomst in Waingapoe r*t I Te bestellen bij I Soemba! Wat wist ik er eigenlijk van? Ik kende het hele ritsje namen nog van school: Bali, Lombok, Soembawa, Soemba, Flores en Timor. Maar dat was dan ook alles! Vóórdat ik naar Soemba vertrok probeer de ik mijn licht bij de anderen op te steken. De één wist te vertellen dat het een opper vlakte had van een derde van Nederland, waar ik betrekkelijk weinig aan had; de ander verzekerde me dat er ruim 150 000 wilden woonden, wat natuurlijk niet bijster opwekkend was; de overigen antwoordden met een schouderschok, die eigenlijk wel van alles kon betekenen. Er zat niets an ders op dan zelf te gaan kijken! Er brak een drukke tijd aan. Mijn hele huishouden, tot de meubels toe, moest in kisten en kratten worden weggestouwd. Kokki ging met ons mee, hetgeen nogal wat heen-en-weer-geloop met zich meebracht. Practisch óp de valreep kreeg ik van een kennis twaalf Barnevelder eieren, die ik zon der veel hoop onder een broedse kip leg de. De twaalf Barnevelder kuikentjes, die er tot mijn verbazing uitkwamen, schepten een nieuw probleem. Ze achterlaten vond ik jammer. Wie wist in wat voor negorij we terecht zouden komen? Dus liet ik een klein hokje maken, met een klein rennetje eraan, en zette het geval bij de rest van het spul dat meeging. Een maand later scheepten wij ons in op de "Van Riemsdijk", een KPM-er, die be stemd was voor het vervoer van paarden en koeien. De reis duurde enige dagen en was niet bijster interessant. Wat mij verontrustte was, dat mijn Barnevelder kuikens in hun uiterste hongersnood zich aan hun pleeg moeder te goed gingen doen. Ze plukten haar de veren van het lijf en verorberden ze met smaak, en ik ben er zeker van dat moeder-kip in die paar dagen voor haar lijfsbehoud heeft leren bidden. Haar kinde ren zouden zeker aan haar zijn begonnen als de kust van Soemba niet tijdig in zicht zou zijn gekomen. Nu kwam ze er slechts kaalgeplukt en klaar voor de pan van af. Ik stond bij de kapitein op de brug toen het vrij hoog gelegen land in zicht kwam. "Kijk", wees de kapitein, "Daar heb je je toekomstige verblijfplaats. De doodkist, noemen we het". Niet bepaald opgewekt zag ik de kale heuvels naderbij komen. Ik ontwaardde een rijtje huizen en wat ver spreide bomen, en daarachter de kale glooi ingen, die vroeger begroeid moesten zijn geweest met het zo gezochte sandelhout (Soemba werd ook wel eens het sandel houteiland genoemd), dat echter door de bevolking zó rigoreus was gekapt dat er niets van over was gebleven. De tropische regenbuien hadden de aarde weggespoeld en het eiland herschapen in een ruig land, begroeid met cactussen en steppegras. Een paar bomen aan de zuidkant dankten hun voortbestaan aan het feit, dat ze niet van sandelhout waren. Aangezien het schip op de rede moest blijven liggen, gingen wij met de stoombar- kas aan land. Langzaam doemden de huizen voor me op, staande in één lange rij, als ik de kapitein geloven mocht eerst het huis voor de adjudant-onderofficier, dan het huis voor de dokter, dat voor de commandant van het kampement, kapitein Allirol, een gezaghebber, dat van een Javaanse veearts en dat van de Assistent-Resident. Ze lagen allemaal langs én straat, de Herenstraat - "Massa(h) heren", zei de kapitein dubbel zinnig - tegenover het kampement met tach tig militairen en het militair hospitaal. Tus sen de bebouwing lag een kleine aloon- aloon met wat verdord gras, langs de He renstraat een paar eenzame en levensmoe de bomen. De reis was volbracht. Nog enige weken was ik vrij van dienst. In die tijd moest ik me inrichten en me oriënteren, me een beetje wennen aan het leven op dit eiland, dat mij naderhand zo dierbaar is geworden. In die paar weken groeiden onze Barne velders op, niet precies zoals het behoorde tengevolge van het gebrek aan gras, maar niettemin blakend van levenslust achter hun uitgezakte borsten en op hun kromme po ten. Dat elf van de twaalf exemplaren ha nen bleken te zijn, hebben we ons niet erg aangetrokken, later vooral niet toen de ha nen als vechthanen bleken zeer goed te voldoen. Het was er warm. De thermometer wees constant 104°, Fahrenheit gelukkig, en ons houten huisje had vaak wat weg van een oven. Legde je je hand overdag per onge luk tegen de zijwand van de binnengalerij, dan liep je bijna een brandwond op, en het was bepaald onmogelijk zetpillen van ca caoboter te bereiden, omdat ze gewoon onder je weg smolten. Als het nog warmer zou worden, zou de ene Barnevelder kip beslist hardgekookte eieren leggen, ver onderstelde ik. In deze uithoek van de Archipel waren de twee radiomasten het enige medium dat ons de berichten bracht "van buiten". Er was geen krant, er was geen regelmatige toevloed van lectuur. Iedere dag kwam de oppas langs met een leitje, waarop de te legrafist het nieuws van de dag had neer geschreven. En dan was daar nog de KPM- boot, die er eens per veertien dagen aan legde, en naar welker aankomst onze ne derzetting tóe leefde. Toen ik eenmaal regelmatig aan het werk was, werd de dag, dat wij de stoomfluit weer hoorden, voor ons als de vrije zater dag hier. Vooral als één lang signaal werd gegeven in plaats van de gebruikelijke drie korte! Dan immers hadden kapitein, stuur lieden en machinisten tijd om op het gloei ende cement van de tennisbaan naast de aloon-aloon hun krachten met ons te meten. In afwijking van andere dagen, wanneer we alleen in de namiddag speelden, trokken we dan al partijtjes vroeg in de ochtend. Het ging meestal door tot elf uur, totdat we te moe en te warm waren om nog een voet te verzetten. Dan gingen we naar huis om een bad te nemen, en om ons te pre pareren voor het bezoek aan boord. Daar was het altijd een gezellige boel. Zodra de stoombarkas ons op het schip had afgele verd, dronken we natuurlijk eerst een paar païtjes, waarvan het genot zeker werd ver dubbeld als Bachmed zich aan boord bleek te bevinden. Bachmed was een Arabische veehandelaar, in Waingapoe woonachtig, en Mohamedaan. Het enige Mohamedaanse fa cet aan Bachmed was de mooie rode fez, waarmee zijn hoofd getooid was. En dan nog speelde deze fez een profane rol bij het verdoezelen van een on-Mohamedaanse handeling. Bachmed was namelijk net zo goed voor een païtje te vinden als wij. Kreeg hij nu een borreltje voorgezet, dan ging zijn fez er overheen. Toen ik hem voor het eerst ontmoette, prevelde hij me toe; "Toean Allah tida boleh Mat" God mag het niet zien). Hij had trouwens elke keer een nieuwe opmerking, die ons onverander lijk aan het schateren bracht. Ook later, aan tafel, liet hij zich niet onbetuigd als de kapitein, bij wijze van extra tractatie ons Hollandse winterkost voorzette, hetzij erw tensoep met varkenspootjes, hetzij bruine bonen met spek, even zo goed als wanneer wij boerenkool met worst kregen voorgezet, en alles met de gebruikelijke kwinkslag. Laat in de avond, vaak vroeg in de morgen, keerden we naar huis terug om amechtig op ons bed neer te vallen, blij dat er veer tien dagen lang geen boot zou komen. En tóch was het telkens weer een opluchting de KPM-er aan te horen komen. (wordt vervolgd) JAN COEN 1 Weer verkrijgbaar f t Prijs 2,95 f 0,30 p. f 3,25 t I Boekhandel TONG TONG j Prins Mauritslaan 36, Den Haag f I telef. 0 70-542.542 - giro 6685 J 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 17