Chinese vertellingen DE VROUWE MET DE PAARDEHUID De 3e dag van de 3e maan is de dag, waar op men in China wierookoffers brengt op het altaar van Ts'an Nü, de Zijderups-prin ses. Haar beeltenis van porcelein of uit rozenhout gesneden vertoont een mooie, jonge vrouw met een paardehuid over het hoofd en de schouders geslagen. In een bronzen wierookvat branden de stokjes, die een heerlijke geur verspreiden. Het is Lente, de Groene Draak is uit zijn diepe winterslaap ontwaakt en stijgt op waarts naar de blauwe hemel. De bloemen in de tuinen openen haar kelken naar de zon en de vogels zingen in de groen-be- waasde wilgenbomen. Ook de blaadjes van de moerbeibomen langs de akkers beginnen uit te komen en dan is de tijd daar, om de zegen van Ts'an Nü af te smeken voor een voorspoedige zijde-oogst. Een mooie legende vertelt, hoe zij de na men Ts'an Nü, de Zijderups-Prinses en Ma-t'ou Niang, Vrouwe met de Paardehuid kreeg. In oer-oude tijden leefden in China de machtige Gele Keizer, Huang Ti en zijn ge malin Lei Tsu, Vrouwe van Hsi Ling. Eén hunner dochters was een allerliefst meisje, liefelijk als een lentebloem en levendig en vrolijk als een vogel. Als zij zong, bege leidde zij zich op haar mooie, met jade- schroeven versierde cither en het klonk als het spelen van de wind door de klokjes- bloemen in de Tuin van de Zoete Geuren. Zij had haar ouders boven alles lief, zoals het behoorde in die oer-oude tijd, toen kin derliefde als hoogste en eerste plicht gold. Zij was vijftien jaren oud, toen op een dag een roverbende de Paleispoort binnenreed en de Keizer ontvoerde. Het gebeurde zo onverwacht en zo snel, dat de Poortwachter zelfs geen tijd had gehad, om de alarmklok te luiden. De kleine Prinses was ontroostbaar. Zij wil de niet meer eten en haar mopie cither lag onaangeroerd in de doos van cassia-hout. Het grootste deel van de dag was zij, ver gezeld van een kamervrouw, in de stal bij het lievelingspaard van haar Vader, dat e- venals zij op de terugkomst van de Keizer wachtte. De Keizerin maakte zich ongerust over het verdriet van haar dochter en zij liet be kend maken, dat degene, die de Keizer ge zond en wel zou terug brengen, de Prinses tot gemalin zou krijgen Alle jonge mannen in het Keizerrijk, arm en rijk, reden in alle richtingen het land door om de Keizer te zoeken, in de hoop hem te vinden en daardoor de hand van de schone Prinses te winnen. Maar acn, geneel ont moedigd keerden zij terug; de rovers had den de Keizer zo goed verborgen, dat alle opsporingen vergeefs waren. Een heel jaar ging voorbij en nog was de Keizer niet terug gekomen. Op een morgen, dat de Prinses, zoals ge woonlijk, in de stal bij haar Vaders paard stond, streek zij met haar fijne hand langs de glanzende hals van het mooie dier en zei: "Gij, die mijn Vader zo dikwijls op uw rug door het land gereden hebt en nu ook naar zijn terugkeer hunkert, zoudt gij hem Ma-t'ou Niang niet kunnen vinden? Mijn Moeder heeft mijn hand beloofd aan degene, die hem veilig bij ons thuis brengt, maar niemand kan hem vinden. Ai-yah!" En de kleine Prinses barst te in tranen uit. Plotseling gaf het paard zo'n krachtige ruk aan de halster, waarmee het was vastge maakt, dat ze in tweeën brak. En vóór de stalknechten hem konden grijpen, galop peerde hij de stal uit en was in een oog wenk door de Hoofdpoort verdwenen. Reeds twee dagen daarna kwam het fiere dier de poir. binnen draven en op zijn rug reed zijn meester, de Keizer, gezond en wel van lijf en leden. Wat een vreugde heerste er in het Paleis! Een grote feestmaaltijd werd aangericht en er werden wierookoffers gebrand. Waar echter geen blijdschap heerste, was in de stallen, waar de paarden stonden. Het lievelingsros van de Keizer, dat hem zo veilig had teruggebracht, hield niet op met hinniken. Het wilde niet eten en hin nikte zo luid, dat de Keizerin het in haar binnenste vertrekken kon horen. 'Ik ben zeer verontrust, o, Zoon des He mels", sprak zij tot de Keizer, "Toen Gij weg waart, was onze kleine dochter zo bedroefd, dat ik voor haar leven vreesde. Ik liet bekend maken, dat degene, die U veilig terug zou brengen, haar tot bruid zou krijgen. Kan dat de reden zijn, waarom üw edel paard zo ongelukkig is? Zou hij de Prinses voor zichzelf wensen?" De Keizer lachte: "Het is ondenkbaar, dat een Prinses haar leven kan delen met een paard", zei hij. "Een dier kan geen aan spraak maken op een belofte, die aan men sen gedaan is!" De Keizerin liet de stalknechten het lek kerste voer in de ruif doen, maar het paard raakte het niet aan, het bleef hinniken. Toen verloor de Keizer zijp geduld en hij deed iets onvergeeflijks. Hij liet zijn boog brengen en schoot een pijl af, die het paarè in de nek trof. Het viel dood neer. De Kei zer liet hem de huid afstropen en die te drogen leggen op de stenen van de binnen hof. De Keizerin en de kleine Prinses treurden nrr) het gemis van het edele, trouwe dier. Zij gevoelden, dat er iets onrechtvaardigs gebeurd was. Op een morgen liep de Prin ses met haar kamervrouw naar de plaats, waar de mooie, glanzende huid lag. Zij bleef staan en keek er vol mededogen en verdriet naar. Juist toen zij zich bukken wilde, om hem te strelen, bewoog de huid, rees van de grond op en omhulde haar. Samen stegen zij opwaarts en verdwenen in de wolken. De kamervrouw liep luid schreiend naar het Paleis terug en vertelde de Keizerin, wat er gebeurd was. Weer heerste er droefheid in het Paleis! Iedere dag zochten de Keizer en de Keize rin de hemel af, in de hoop, dat de paarde huid hun dochter terug zou brengen. Tien dagen gebeurde er niets. De morgen daar op kwam een tuinman snel naar het Paleis toe, om de Keizer te waarschuwen. "De paardehuid is teruggekeerd, o, machtige Vorst", riep hij, "ik zag hem bij de moer beiboom in de achtertuin en de Prinses bevindt zich nog in de huid, want ik zag haar rode kleed". De Keizer en de Keizerin en de hovelingen liepen zo vlug zij konden naar de moerbei boom. Zij kwamen nog net bijtijds, om cle Prinses uit de paardehuid te zien stappen, welke daarna onmiddellijk weer opsteeg. Maar vóór zij een woord tegen haar konden zeggen of haar konden aanraken, was zij in een witgrijze rups veranderd, die van de moerbeibladeren begon te eten. Wanhopig keken haar ouders toe. Zij smeekten haar, weer de gedaante van hun dochter aan te nemen, maar de rups bleef van de jonge, groene bladeren eten. Elke dag kwamen de Keizer en de Keizerin terug om te zien, of zij er nog was. Op een mor gen zagen zij, dat de rups bezig was, zich in een glanzende draad in te spinnen, die uit een kleine opening van haar onderlip kwam En een dag later was zij helemaal in de cocon verdwenen. In hun verlangen, hun dochter terug te vinden, zelfs in de gedaante van een rups, namen zij de cocon mee naar hun vertrekken en probeerden de fijne dra den van het huisje te ontwarren, maar ver- qeefs! (Men zegt, dat deze zijden drader? de eerste waren, die op de Aarde zijn ontstaan). De Keizerin legde de glanzende cocon bij de cither in de doos van cassia- hout. De Keizer en de Keizerin schreiden om het verloren prinsesje. Elke dag zaten zij, van droevige geaacnten vervuld, een ogenblik samen op de stenen bank in de Tuin van de Zoete Geuren. Eens keek de Keizer omhoog en zag een lichte wolk komen aandrijven. "Kijk eens naar die wolk!" riep hij tot de Keizerin. "Daar in het midden! Is dat niet onze lieve dochter op mijn paard? En zij wordt begeleid door een hele stoet diena ren"! Het was werkelijk de Prinses. Zij daalde neer en reed het paard de tuin in. Zij steeg af en boog voor haar ouders. "Schrei niet langer, lieve Ouders", zei zij. "De Jade Keizer heeft mij naar zijn Hemelrijk gehaald. Hij heeft mij de zorg opgedragen over de rupsen, die een zijden draad kunnen spin nen zoals die, welke ik gemaakt heb in de moerbeiboom. U, lieve Moeder, krijgt de Lees verder pag. 15 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 11