gezien. Mijn vrouw heeft ze wel horen blaten en ze vond het vreemd, dat ze op eigen houtje naar huis waren gekomen." "Hoe weet je dan dat het een tijger was "Ik heb hem zelf gezien, geen vijf meter van me af!", riep hij geagiteerd uit, "Zo groot als een halfwassen karbouw"was hij. Ik liep langs het pad van de koffie tuin en daar liep ik hem tegen het lijf. Hij had mijn zwart-wit gevlekte bok in de bek en keek mij aan. Ik heb gegild van schrik. Ik dacht dat mijn laatste uurtje geslagen was. Maar Goestih Allah...hij liet de geit vallen. Met één sprong was hij over het pad, en met nog een sprong in de lantanastruiken. Ik ben naar huis gerend. Masja Allah, mijnheer. Hij had baarden ...begini! (zulke grote!)" "Zwerft hij hier al lang rond?" "Neen, mijnheer. Maar hij zal zeker terugkomen. Net als bij Si Simawé. Die had acht geiten en elke avond is hij er één komen halen. Het hielp niet waar Si Simawé ze opborg. Hij kwam tot zelfs onder het huis. Om zelf niet het slachtoffer te worden heeft Si Simawé zijn geiten toen maar weer naar het oude hok gebracht. Hij heeft ze de tijger uit angst cadeau ge daan". Mijn haren gingen bij de laatste woorden staan. Ik had dit relaas meer gehoord. Zo'n brutale tijger kende ik maar één. De Zwerver? Het kon! Deze tijger had dezelfde onvervaarde techniek. 89 "Ach mijnheer, help me toch", ging de man verder, "Ik zal U zo dankbaar zijn als U mij van de tijger verlost. Hij komt vast terug vanavond". Ik wees op m'n lichte Mauser 22. Ik moest een ander geweer hebben, uit Kotaboemi. Dat zou twee uren vergen, rekende ik hem voor. Dan nog met de auto terug. Intussen zou de tijger allang teruggeweest zijn, als hij terug zou komen. Bovendien moest ik het terrein verkennen en een aanzit bouwen. Als er nu een taxi voorbij kwam, uit Telok of Karang of Men- gala. Dat zou een ietsje helpen. De man was ten einde raad. En hij was bang, heel bang. Ik kreeg met 'm te doen. Zou ik het toch maar niet met de 22 proberen? Neen, dat was al te krank zinnig. Met een goede lamp zou ik misschien een kopschot kunnen geven, maar onder deze omstandig heden was het gewoon zelfmoord. "Mijnheer", onderbrak de Lamponger mijn gepeins, "Kunt U Abdoels geweer niet gebruiken. Die ligt op de ladang van zijn "soedara". Daar ben ik zoeven nog langs gekomen, geen kilometer hier vandaan Dat was waar ook, Abdoels kaliber 28, een kidang- geweertje. Als ik de patronen uit elkaar haalde en de lading eens bekeek, dan zat er een mogelijkheid in. Meteen nam ik een beslissing. Ik liet me naar de dode geit brengen en zocht een goede plaats voor een aanzit. Ik stelde de man voor op de ladang het geweer en patronen te halen, en een flashlight ook nog, ter- 90 wijl ik de prangong zou bouwen. Daar stond hij wel wat van te kijken. Bedremmeld kwam het er uit dat hij niet naar de "oemboelan" durfde, zo helemaal alleen, zonder wapen en met zo'n gevaarlijke tijger in de buurt. Maar mijn voorstel om in mijn plaats de prangong te bouwen, terwijl ik het geweer zou op halen, beviel hem nog minder. Dan was hij nóg dichter bij de tijger, vond hij. Van de twee kwaden koos hij dus het minste. Ik verloor niet veel tijd. In de buurt van de bok stonden oude koffiestruiken, die in lange tijd niet waren gesnoeid en vrijelijk waren uitgegroeid tot bomen van vijf a zes meter. Ze waren onregelmatig over de tuin verspreid en hier en daar gescheiden door dadapbomen, die door een landbouwer met kennis van zaken worden geplant ter bevordering van de stikstofvorming, en ook voor de schaduw, maar die hier kennelijk "niet anders waren bedoeld dan als vee voer. De bok lag op een open plek, ongeveer vijf meter vanaf een veelbelopen pad dat aan een lantana- jungle grensde. In die jungle was de tijger verdwenen, en vermoedelijk zou hij langs dezelfde weg weer terug komen. Eén koffieboom stond op vier meter afstand van de dode bok, een andere op tien meter afstand. Er waren geen gunstiger bomen, zodat ik uit deze twee moest kiezen. Die op vier meter afstand leek me grie zelig dichtbij en dus moest ik het wel met de andere doen. Ook dat was niet zo'n plezierig idee, want op 91 het eerste gezicht zou het een aanzit worden van hoogstens twee en een halve meter hoog. Hoger op werden de takjes te dun om me te dragen. Huh, drie meter. Als de tijger op zijn achterpoten zou gaan staan, zou hij mijn hielen kunnen likken! Anderhalve meter van de bok, in de richting van het pad, stond een armdikke dadapboom die hinder lijk kon worden. Om me van een vrij schootsveld te verzekeren, moest hij weg. Het was wel niet aan te bevelen om lawaai te maken, want de tijger zou zeker in de buurt zijn, zodat het lawaai hem zou kunnen afschrikken, maar de nadelen wogen zwaarder. Ik nam dus mijn kapmes en kapte laag bij de grond met een minimum aantal slagen het boompje om, het op vangend in de val om het geraas althans tot een minimum te beperken. Het hout kon ik voor de te maken aanzit goed gebruiken. (wordt vervolgd) 92 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 12