van een
VI Van een operatie en Koninginnedag
Wat me op mijn post in Waingapoe de
meeste voldoening gaf, was mijn optreden
als volleerd chirurg, doodeenvoudig omdat
het niet anders kon en dus moest. Een arts
in Holland zou zich er niet aan mogen wa
gen.
Ook de Assistent-Resident van Wainga
poe heb ik onder het mes gehad. Hij klaag
de over koorts en buikpijn, maar rechts
onder was de buik zeer gespannen en pijn
lijk bij druk. Een duidelijke blindedarmont
steking, constateerde ik. Wetende, dat ik
geen chirurg wés, vroeg hij of hij genezen
kon zonder operatie, waarop ik hem uit
legde dat zijn kansen zonder operatie mi
niem waren en met operatie ongeveer 80%.
Om hem geheel gerust te stellen, verzeker
de ik hem dat ik in Magelang meerdere
malen onder leiding van een echte chirurg
een blindedarmoperatie had meegemaakt en
wist hoe het moest. Direct antwoordde hij
toen: "Opereren, dokter".
Dan ook maar meteen, dacht ik. Op weg
naar het hospitaal, ging ik bij de kapitein
langs, omdat hij mij zou moeten assisteren.
Hij was een man, die bloed kon zien, wist
ik, want hij was één van die ijzervreters,
die in Atjeh hebben gevochten, en had
waarschijnlijk meer bloed zien vloeien dan
tien dokters bij elkaar. Getweeën begaven
we ons naar het hospitaal, waar de Assis
tent-Resident inmiddels was aangekomen.
Toen de patiënt voor de operatie was
gereed gemaakt, konden we beginnen. De
instrumenten waren uitgekookt, we hadden
onze steriele jassen en handschoenen aan,
de korporaal-ziekenverpleger fungeerde als
narcotiseur. Toen ik het enthousiasme van
de narcotiseur wat had geremd - in het be
gin plensde hij wat al te veel met de aether
- was de Hoogedelgestrenge spoedig onder
zeil.
Ik dekte het operatieterrein rondom met
lakens af, steriliseerde de huid met jodi-
um-tinctuur, pakte een scalpel en bracht
de eerste huidsnede aan. Er volgde een
klap! Wég was mijn operatie-assistent, mijn
onvolprezen jungle-vechter, mijn driedubbel
overgehaalde klewang-kampioen. Ik dekte
de huidsnede met steriel gaas af, trok de
kapitein onder de operatietafel vandaan en
verzocht de korporaal 'n emmer water over
zijn kapitein leeg te gooien. Hij deed 't met
verve, zoals iedere korporaal zijn kapitein
met verve een emmer water over het li
chaam zou hebben gegooid. In een oogwenk
kwam de kapitein weer bij, maar tot verde
re medewerking bleek hij niet in staat. Met
de sergeant-ziekenverpleger heb ik de zaak
verder moeten klaren. Gelukkig lag de blin
dedarm voor het grijpen, en een dag of
tien later beleefde ik het genoegen de A.R.
weer gezond te zien rondlopen.
De kapitein heeft over zijn "uitknijpen"
nog vaak wat moeten horen. "Ja, zie je",
was zijn commentaar, "In het vuur van een
klewanggevecht kan ik heel goed tegen
wonden en bloed en zo, maar dat je iemand
zó gemeen, met zó'n klein rotmesje, een
snee in z'n bast geeft, neen, daar heb ik
niet van terug". Waaruit maar weer eens
blijkt hoe betrekkelijk alles is.
De A.R. kwam overigens net op tijd weer
op krachten, d.w.z. op tijd voor de viering
van Koninginnedag. Waar, vooral voor de
vrouwen, het leven van alle dag zeer een
tonig was, met een topdag elke veertien
dagen als de KPM-boot binnenkwam, werd
de verjaardag van onze Koningin altijd vol
verwachting tegemoetgezien. Op die dag
kwam er leven in de brouwerij. Op de
aloon-aloon verrezen tentjes, vóór ons huis
en met het front naar de tennisbaan. Er was
een officiële tent, een Chinese tent met een
dansende draak, een Arabische tent met
Arabische dansen, een bamitent, een bier
tent, en allerlei goktenten waar men naar
hartelust op pietluttige prijsjes kon jagen.
Radja's uit alle hoeken van het eiland kwa
men hormat bewijzen, en zelden zagen we
zoveel schitterende kains en krissen bij
elkaar als op het Koninginnefeest.
De pret begon op 30 augustus, 's Avonds
tegen negen uur was alles in actie. We slen
terden langs de tenten, keken naar de fak
keloptocht, gingen overal binnen, deden
overal aan mee, dronken en aten alles wat
er te koop was.
Op 31 augustus was het officiële feest.
Tussen acht en negen uur 's morgens maak
ten de radja's hun opwachting bij de A.R.,
waarna een aubade volgde door de Soem-
banese kindertjes, allen gewapend met het
rood-wit-blauw. In buitengewoon langzaam
tempo zongen ze de vaderlandse liederen:
"Oranje di atas, Oranje di atas, lama ting-
gal Oewillemien". Het was er niets minder
mooi om. Dan volgden de wedstrijden voor
de kinderen en de volksspelen voor de vol
wassenen. Aan het touwtrekken namen zelfs
bewoners van de Herenstraat deel. Elke
rang, elke stand, elke landaard deed mee.
Er waren Arabieren en Chinezen, maar ook
Endenezen en Savoenezen, en zelfs de rad
ja's lieten zich niet onbetuigd. Als de or
ganisatie op het laatst uit de hand liep en
iedereen trok aan het 60 m. lange touw,
wel 150 man aan elke kant, werd er door
de toeschouwers gejoeld en gegild en aan
gemoedigd tot het touw brak, iedereen door
elkaar rolde, en de menigte zich voldaan
over het terrein kon verspreiden.
's Avonds werden volksdansen uitgevoerd
De Soembanezen deden dat op gongs, drie
in getal, een van heldere, een tweede van
iets zwaardere, en een derde van heel zwa
re toon, en door mannen geslagen. Elke
dans werd paarsgewijs uitgevoerd, hetzij
door twee mannen of twee vrouwen, het zij
gemengd, maar nooit meer dan twee. De
mannen sprongen woest rond met getrok
ken mes; de vrouwen deden het wat rus
tiger, een stukje geitenvel met een lange
staart van witte haren bengelend aan de
middelvinger, op het hoofd een hoge schild
padden kam en een kleurige sjaal tot op
de rug, en met lange halskettingen om de
hals. Onder het dansen trilden hun vingers,
waardoor de pluimen sierlijk bewogen. De
Soembanese vrouwen uitten hun bijval door
een hoog, langgerekt gegil, waarbij ze met
de keel trilden, het zg. "kakalak"; de man
nen krijsten luid, hetgeen "kajaka" werd
genoemd. Het was slechts nodig om het
woord te roepen, om ze en masse aan de
gang te brengen.
De Savoenezen, waarvan er ook heel wat
op Soemba leefden, dansten heel anders.
Hun "Padoa" was meer een godsdienstige
reidans, waarbij een zachte, eentonige me
lodie werd gezongen, die veel overeen
kwam met de Gregoriaanse kerkmuziek. In
een grote kring, wel 200 mensen, man en
vrouw door elkaar, liepen ze langzaam in
het rond, het gezicht naar het midden ge
keerd, de handen op eikaars schouders.
Op de wreef van de voeten droegen de
vrouwen kleine, vierkant-gevlochten mand
jes, gevuld met katjang idjo, die door het
stampen der voeten de maat aangaven met
een zacht ritselend geluid. Door het steeds
sneller stampen der vrouwenvoeten werden
de dansers opgezweept. Het was een dans;
die de Savoenezen graag bij volle maan
uitvoerden; een dans ook van heidense
oorsprong, die de Zending hen liever niet
zag doen.
De derde dag van het Koninginnefeest,
en daarmee het feest zelf, eindigde in een
overweldigende climax: de grote paarden
races op een open terrein, even buiten
Waingapoe. Er deden vaak tot 150 paarden
mee, merendeels eigendom van de radja's.
Lees verder pag. 19, kolom 3
13