geen voet en zijn zij belangrijk agressiever. Geen won
der dus, dat de oemboelanbewoners eerst tegen de och
tend naar hun huisjes terug hadden durven keren.
Vele keren daarna was de dikhuid teruggekomen om
in alle rust de gewassen op een schrikbarende manier
te vernietigen, want na die eerste keer hadden de
bewoners de moed niet op kunnen brengen om hem
nogmaals te verjagen.
Met Abdoel nam ik de schade in ogenschouw. Inder
daad wezen de sporen uit, dat de olifant de mannen
had nagezet tot op twintig meter vanaf de huisjes.
Daar was hij blijven staan om zijn woede te koelen,
op de jonge bananenbomen, op de groententuin, op
alles eigenlijk wat binnen het bereik van zijn slurf lag.
Een zeer slecht gehumeurde, kwaadaardige oude heer
dus, een kanjer ook, zoals de afdrukken van zijn zuilen
ons vertelden. Aan de hand van de sporen bepaalden
Abdoel en ik de plaats van waaruit wij hem de volgen
de dag zouden achtervolgen - vooropgesteld dat hij
ons die nacht niet zou storen - om ons vervolgens in
één der hutjes te installeren. Wij pakten zeep en hand
doek, namen een bad in het beekje dat glashelder
over het grofkorrelige zand stroomde en bewonderden
de prachtig gekleurde vissen om ons heen, het geel
en zwart van de Sumatraantjes en het paars of blauw
van de vechtvisjes. Daar in het koele water, met de
heerlijke jungle om je heen, was het leven zo slecht
nog niet.
103
Midden in de nacht werd ik door Abdoel gewekt.
Zijn gezicht, duidelijk gespannen in het flakkerende
licht van de petroleumpit vertelde me dat de dikhuid
er was.
"Ik heb hem horen trompetteren", zei Abdoel, "Waar
schijnlijk op het punt dat hij de ladang binnendrong.
Hoor maar hoe ze te keer gaan daarbuiten".
Inderdaad hoorde ik buiten heftig geschreeuw en
slaan op blikken. Ik stond op. Het zou een toer zijn.
Wij zouden met de olifant slaags raken in het donker,
in de wirwar van stammen en takken waarmee de
ladang was bezaaid. Levensgevaarlijk!
Abdoel drukte me op m'n veldbed terug. "Geen
haast", zei hij, "Wij kunnen hem beter overdag aan
pakken. Hij heeft voedsel in overvloed en zal heus
niet ver weg gaan". Maar aan de spieren op zijn kaken
zag ik hoe hij zelf alle moeite had om zich te beheer
sen. Eens te meer kwam ik onder de indruk van zijn
jagerseigenschappen. Ofschoon hij popelde om ër
achterheen te gaan, toonde hij zich genoeg strateeg
om zijn verstand de overhand te doen behouden. Ge
duld en tactiek waren een zekerder weg naar succes,
dat stond voor hem vast. Zelfs de mannen van de oem-
boelan, die ons in aller ijl kwamen waarschuwen, lieten
zich door hem overtuigen. Teleurgesteld, en toch ge
troost, keerden zij naar hun huisjes terug. Vandaag
zou de dikhuid hun aanplant nog verwoesten, maar
morgen...morgen zou de afrekening volgen! En het
104
was waar: een dode olifant is beter, veel beter dan een
aangeschoten olifant.
Abdoel sliep die nacht niet meer. Met de Mauser
10,75 ging hij op de grond zitten, mikte op denk
beeldige doelen, zei "ping" bij elk "schot" dat viel.
In, uit, ging de grendel. De geweerloop werd bekeken
en drooggepompt. Patronen werden bestudeerd en
gesorteerd. Terwijl hij weemoedig vreemde liedjes
neuriede, werd ook mijn 9^ drooggepoetst en werd
alle olie uit de loop verwijderd. Zelf zette ik de ver
sneller op z'n zwaarst, zodat het schot niet te snel af
zou gaan als de zenuwen me parten zouden spelen op
Transport van onze bagage per karbouwenkar naar de oemboelan
waar de solitair opereerde.
105
het kritieke moment. Een versneller is n.l. voor grof
wild en op de korte afstand meer een nadeel dan een
voordeel en heeft dan ook menige jager een kool ge
stoofd door het geweer eerder af te doen gaan dan in
de bedoeling lag.
Toen de geweren waren gedaan merkte Abdoel op
dat hij wilde "sembajang" (bidden) en "madat"
(opium) wilde branden als offerande. Op een scho
teltje legde hij kooltjes vuur, uit zijn bagage haalde hij
een pakje met een bruine substantie waar hij een klein
stukje van afnam en tussen duim en wijsvinger tot een
balletje draaide. Toen vroeg hij me welke patronen
ik de volgende dag nodig dacht te hebben en legde het
pakje van tien stuks volmantel met zware lading, dat
ik'hem overhandigde, met de Mannlicher en de Mau
ser naast zich neer. Hij blies de kooltjes aan, deponeer
de het opium-balletje in het vuur, knielde voor het
vuurtje neer met de handen op de knieën, en prevelde
onverstaanbaar een paar woorden. Hij bedekte het
gelaat met de handen, wiegde zijn lichaam voor- en
achterover, terwijl hij af en toe het hoofd naar de
grond bracht, ondertussen zachtjes een gebed preve
lend. Hij hield achtereenvolgens de beide geweren
boven de smeulende opium, daarna de munitie. Toen
de opium was opgebrand, was de ceremonie ten einde.
Opgewekt verklaarde hij: "Als wij hem nu niet te
pakken krijgen, dan mag ik levend gevild worden"...
(wordt vervolgd)
106
10