Langs Tijgerpaden
door
Lex Denninghoff Stelling
Uitgave: TONG TONG
Prins Mauritslaan 36, Den Haag
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE
In de vorige hoofdstukken maakten wij mee hoe de jager op
zijn verkenningstocht door de Sumatraanse oetan kennis maakte
met de Gestreepte en er enkele voor zijn loop kreeg. In het
laatste hoofdstuk legde hij met een geweer, dat er eigenlijk te
licht voor was en met zelf vervaardigde kogels, een geitenrover
neer. Voor de afwisseling vinden we de jager nu terug op de
jacht op een solitair.
HOOFDSTUK VIII
Toen ik in het Kotaboemische enige tijgers had
neergelegd - gemakkelijke tijgers; tijgers die geen
problemen waren, maar me hoogstens wat ervaring
bijbrachten bij mondjesmaat; tijgers waarover ik niet
hoef te vertellen omdat een relaas over hen niets in
teressants zou inhouden en daarom vervelend zou zijn
- toen ik dus in het Kotaboemische enige tijgers had
neergelegd, gebeurde het vaak dat de bevolking in de
omgeving mijn hulp inriep telkens wanneer zij door
één of ander dier werd gemolesteerd. Zo ontving ik op
een keer bezoek van een Lamponger, die op zijn la-
dang enorme last had van een solitair (een olifant,
die door de kudde is uitgestoten), een enorm en agres
sief exemplaar dat brutaal genoeg was geweest om de
bewoners van de ladang, toen deze probeerden de
kolos met geschreeuw en het slaan op blikken te ver
jagen, te attaqueren en het bos in te jagen. Abdoel was
onmiddellijk geinteresseerd. Hij vroeg honderd uit
over de "noengal" en was maar al te bereid de man
te helpen om de olifant onschadelijk te maken. Wij
sloegen nog dezelfde middag de nodige vivres in en
huurden voor het transport een kar met karbouw, of
schoon een karbouw een slecht trekdier is in vergelij
king met een zebu, buitengewoon langzaam en in min
der dan geen tijd bekaf als hij niet in de gelegenheid
wordt gesteld om zijn lichaam in een moeras, een
100
FEUILLETON
beek of tenminste een modderpoel af te koelen. De
volgende dag begaven wij ons op weg.
Na een geforceerde dagmars langs een glibberig
pad, dat ons urenlang onder de enorme woudreuzen
heen voerde en waar wij soms met onze kapmessen
een doorgang voor onze kar moesten hakken, bereik
ten wij de eenzame hut waar onze gids bleek te wonen.
De oemboelan, waar wij de solitair zouden ontmoeten,
lag een half uur lopen verder, zodat wij besloten de
nacht in de hut door te brengen.
Het werd een vermoeiende nacht. Myriaden mus
kieten stortten zich op alles wat bloed in de aderen
had, leefden zich op onze lichamen uit in zulke grote
massa's dat ik er ettelijke te pakken had als ik slechts
in het wilde weg ergens boven mijn hoofd in de
handen klapte. Ik stond op, kreeg mijn veldklamboe
uit mijn bagage, spande het geval om mijn slaapplaats,
de onderkant zorgvuldig wegstoppend onder het veld
bed. Het hielp bitter weinig. Zodra ik binnen de
klamboe het geboefte had uitgeroeid, slaagden hon
derd andere muskieten er in door allerlei hoekjes en
gaatjes mijn vesting binnen te dringen en begon de
ellende opnieuw. Ik hoorde Abdoel steunen, ergens
werd Allah vruchteloos te hulp geroepen, in alle hoe
ken van de kamer hoorde ik de andere mannen in de
handen klappen.
Na een uur van hopeloze strijd, gaf ik het op. Ik
stond op, vertelde Abdoel dat ik maar liever ging
101
jagen, en vond in minder dan geen tijd hem, en nog
enkele mannen méér, gekleed en wel om me heen
staan. Met de belor gingen wij er op uit. Wij schoten
die nacht een hertebok en een hinde, keerden diep in
de nacht naar de hut terug om het nog eens te pro
beren en sliepen toen wel, waarschijnlijk omdat wij
moe waren en de muskieten zat.
Langs enige verlaten ladangs, die reeds weer met
manshoge opslag was bedekt - het woud heroverde
ongelooflijk snel wat de mens het ontnam! - bereikten
wij de volgende dag de oemboelan. Daar kreeg ik het
volledige verhaal van de solitair, van de brutale wijze
waarop hij, woedend trompettend, de hem toegewor
pen stukken brandend hout had genegeerd, en zelfs
op de mannen was toegestormd toen zij hem té dicht
waren genaderd. Hij had de kris-kras over de ladang
verspreide takken en stammetjes onder zijn zuilen
verpletterd alsof het lucifershoutjes waren en was,
woedend protesterend, op de huisjes afgekomen, zodat
een sauve qui peut was gevolgd. De vrouwen hadden
de kinderen op de arm geslingerd en waren het bos
ingevlucht, dwars door de warwinkel van boomstam
men die een ladang gewoonlijk vertoont. Olifanten
zijn zeer intelligent. Ik ben ervan overtuigd dat hun
verstand hun zegt dat de mens in het donker zeer
gehandicapt is. Overdag is een lichte verwaaiing vol
doende om hen op een wilde vlucht te doen slaan,
's nachts echter verzetten zij zelfs bij een enorm lawaai
102
9