mische. Het was een tijger die wekenlang dezelfde
oemboelan terroriseerde, alle honden wegsloeg en
toen begon aan het vee. De mensen waren als de dood
voor hem, ofschoon uit de verhalen wel bleek dat hij
niet half zo brutaal was als de Zwerver. De diepge
wortelde angst van de inheemsen voor de tijger is me
trouwens altijd een raadsel gebleven. Opgegroeid in
de wildernis als ze zijn, en dagelijks geconfronteerd
met de tijger, zijn prenten, zijn uitwerpselen, zijn
krabsporen en zelfs zijn lucht, hadden zij eigenlijk
volkomen vertrouwd moeten zijn met de aanwezigheid
van de Gestreepte, meer dan stadsmensen in ieder
geval. Waarom waren ze dan zo bang? Door de ver
schrikkelijke tijgerverhalen die van generatie op gene
ratie overgingen? Door het gebrek aan afdoende wa
pens om zich tegen de Gestreepte te verdedigen Door
het bewustzijn van het eigen nietige leven en daar
naast van de enorme kracht van de Gestreepte? Of
was het het gedrag van de Gestreepte, het altijd ver
borgen en toch aanwezig zijn, het geluidloze sluipen,
daarna de verraderlijke aanval van achter en steeds
uit de dekking? Dat misschien ja, want waarom vrees
den ze niet zo zeer de beer en de krokodil, die onder
de mensen toch belangrijk meer slachtoffers maakten
dan de tijger - zolang deze tenminste geen man-eater
was.
De mensen, die mij kwamen waarschuwen, waren
geen uitzondering. Bang, paniekerig, ten einde raad.
138
In minder dan geen tijd was ik dan ook op hun oem
boelan, waar ik het terrein bekeek, me van alles over
de tijger liet vertellen, en tenslotte twee wilde var
kens schoot om ze als aas uit te laten zetten.
De derde dag bleek één der kadavers aangesneden.
Het tweede kadaver werd hoog in een boom opge
hangen om te voorkomen dat de tijger daarop zou
stoten. Er werd snel een stevige aanzit gebouwd. Om
half drie betrok ik met Atjeng, mijn Soendanese hel
per, de wacht. In dit boek is over Atjeng weinig ge
sproken, hoewel ik vrij veel van zijn diensten gebruik
heb gemaakt en diverse tijgers in zijn aanwezigheid
heb geschoten. Atjeng was wat men noemt geen licht,
maar hij was bijzonder trouw, een goed speurder en
sterk als een beer. Omdat hij ook kon klimmen als
een aap was hij uitermate geschikt voor het bouwen
van prangongs in de meest onmogelijke bomen en
dus ook prima geschikt voor mijn tijgerjacht. En last
but not least kende hij totaal geen vrees. Met deze
voortreffelijke eigenschappen werd dan ook zijn ge
brek aan intelligentie weer geheel gecompenseerd.
Het wachten op een tijger is een afmattende aange
legenheid. Doodstil zitten, ieder gerucht vermijden,
want de tijger heeft een zeer goed gehoor. Urenlang,
misschien voor niets, omdat de jager een fout heeft
gemaakt of omdat de tijger elders op een prooi is
gestoten. Mogelijk ook, omdat het paartijd is en hij
is weggeroepen door een maat..Gelukkig dat er zo-
139
veel te zien is in de oetan. Apen, eekhoorns, waarvoor
de jager zich wel verborgen moet houden. Krijgen ze
hem in de gaten, dan krijten zij het hele bos bij elkaar
en waarschuwen de tijger dat het bij het aas niet pluis
is. Maar er zijn ook vuurrughoenderen, zo groot als
kalkoenen, waarvan de hanen diepblauw zijn met wijn
rode rug - tjiep, tjiep, tjiep, oek, oek, oek...of wilde
kippen - kok, kok, kok, scharrelen hier en krabbelen
daar, en af en toe verschijnt een stel prachtige don
kerblauwe kwartels met felrode kuif...Varanen, de
gespleten tong in en uit, kop omhoog alsof ze luis-
Met tügeraas op weg naar de uitzetplek.
140
teren, maar ze zijn letterlijk even doof als de kwartel
het figuurlijk is. Ruiken en zien daarentegen doen ze
zeer goed, zodat ze de eersten zijn die het aas ont
dekken. Met lede ogen moet de jager toezien, hoe ze
het vlees van het kadaver losscheuren en in de gulzige
muilen wegproppen. Het is haast een opluchting als
de tijger komt, want die heeft net zoveel afkeer van
varanen als de jager en maakt ze in één klap af als
hij ze te pakken kan krijgen.
Tijgers zijn geen veelvraten, zoals men dikwijls be
weert. Over het kadaver van een zwijn doen ze door
gaans een dag of drie a vier, en in die tijd is zeker
de helft door varanen weggevrèten. Varanen zijn
slechts voor één ding nuttig: als ze er als de gesmeer
de duivel vandoor gaan, dan is de tijger in de buurt...
Ergens klinkt gerucht, het vallen van bladeren, het
knappen van takken. Een zwaar dier! De tijger?...
(wordt vervolgd)
141
12