pandoer! Maar wanneer kwam zo'n boot? Zou ik?
Atjeng stootte me zachtjes aan, maar ik wenkte hem
driftig weg. En op dat ogenblik brak het touw en
verdween de tijger in het struikgewas met het stin
kende kadaver tussen de machtige kaken. Nog een
hele tijd hoorden wij hoe hij zich verwijderde, steeds
verder. Ik zuchtte.
Wij pakten onze bagage bij elkaar, klommen de aan
zit uit en liepen zwijgend naar de oemboelan terug,
waar de Lampongers ons vol ongeduld zaten op te
wachten. "Dapet, toean?" vroegen ze in koor. Maar
nog vóór ik kon antwoorden, riep Atjeng vrolijk uit:
"Hij is niet gekomen!"... Tot op heden weet ik niet
wat hem er toe heeft gebracht dit te zeggen en wat
er in hem is omgegaan. Zou deze simpele ziel me
toch aangevoeld hebben? Goeie ouwe Atjeng!
Overigens legde ik drie dagen later, nauwelijks drie
kilometers verder, daadwerkelijk die tijger neer. Het
was vroeg in de middag dat ik buiten naar de "toean
blanda" (hollandse mijnheer) hoorde vragen. Ik ving
brokstukken op van een gesprek, waarin ik duidelijk
verschillende malen het woord "Rimau" hoorde (hari-
mau tijger), en stapte dus, onmiddellijk geïnteres
seerd, naar buiten. Een drietal Lampongers vertelde
me dat op hun ladang verderop, waar in het peper
tuintje een kleine kudde geiten door een achtjarig
jongetje werd gehoed, plotseling een tijger was ver
schenen en de kudde had aangevallen. Het jongetje
was luid gillend naar huis gerend, waar hij de toege-
145
snelde mannen geheel overstuur zijn belevenis had
verteld. De mannen waren daarop, gewapend met
lansen en kapmessen, in het pepertuintje poolshoogte
gaan nemen. Van de uit vijf geiten bestaande kudde
was geen spoor te bekennen geweest. Aanvankelijk
had men gedacht dat de dieren in hun angst diverse
windrichtingen uit waren gevlucht, maar al spoedig
hadden zij - ervaren speurders als deze oemboelanbe-
woners van huis uit zijn - ontdekt dat de tijger alle
geiten had afgemaakt en naar het bos versleept.
Zoiets had ik nog nooit gehoord. De tijger is in
de regel geen massamoordenaar. Een hoogst enkele
uitzondering daargelaten, doodt hij slechts uit nood
zaak, in tegenstelling tot de panter die zeer moord
lustig is. Maar van overdrijving was allerminst sprake.
De Lampongers verzekerden me dat ze alle geiten
niet ver van het pepertuintje dood hadden aangetrof
fen aan de rand van het bos, waar de tijger ze niet
ver uit elkaar had neergelegd na ze, blijkens de
sporen, stuk voor stuk te hebben opgehaald. Daar
was hij door de komst van de Lampongers verjaagd,
voordat hij kans had gehad ook maar één der geiten
aan te snijden. De mannen hadden krijgsraad gehou
den en besloten de "toean blanda", van wiens tijger
successen zij inmiddels door "kabar angin" (bij ge
ruchte) hadden gehoord, om hulp te vragen.
Ik pakte mijn uitrusting bij elkaar en stond nog
geen uur later op de plaats des onheils. Ik liet me
zonder uitstel naar het bewuste pepertuintje brengen
146
om het slagveld eens nader te bekijken. In het knie
hoge gras en onkruid was het drama gemakkelijk te
reconstrueren, en werd het verhaal van de Lampon
gers duidelijk bevestigd. Vier geiten lagen inderdaad
aan de rand van het secundaire bos, het vijfde moest
ongeveer vijftig meter verder in het primaire bos
liggen. Dat zou de eerste zijn, waarop de tijger zou
terugkeren, verwachtte ik. En terugkomen zou hij,
want vreesachtig was hij beslist niet. Het gegil van het
jongetje had hem niets gedaan en hij had zijn slacht
offers rustig het bos ingesleurd om pas op de loop
te gaan toen de Lampongers het bos indrongen, op
zichzelf reeds een grote zeldzaamheid voor dit bos-
volk dat er over het algemeen niet voor te vinden is
tijgeraas op te zoeken.
Ik liet de vier dode geiten in een boomvork leggen,
vier meter boven de grond, om te voorkomen dat de
tijger op deze geiten zou azen, en begaf me met de
mannen op weg naar de vijfde geit. Het was inmid
dels half zes geworden en feitelijk veel te laat om
de tijger nog dezelfde avond op te wachten, bere
kende ik. Ik kreeg gelijk ook. Op de plaats waar het
geitje had gelegen, lag niets meer. De tijger was
teruggeweest! En hij had het aas versleept!
Het was zeer belangrijk, dat wij het vijfde geitje
terugvonden. Het zou anders betekenen dat wij één
der andere vier weer naar beneden zouden moeten
halen en dat ik niet eerder een kans had om de tijger
te zien dan de volgende avond. Dat wil zeggen, als de
147
tijger zo goed was om per maal één geit te verslinden;
een mogelijkheid die erin zat, omdat de geitjes vrij
klein van stuk waren.
De eigenaar van de geiten bood aan het spoor van
de tijger te volgen. Ik had niet veel fiducie in zijn
speurgaven, maar al spoedig bleek hij een ware groot
meester. Met gemak en feilloos ging hij te werk, zó
snel dat ik ieder ogenblik verwachtte hem te horen
vertellen dat hij het spoor kwijt was. Omdat hij snel
ler ging dan hij menselijkerwijs kon waarnemen, en
dus vroeg of laat de sporen uit zou wissenMaar hij
vergiste zich niet. Enige honderden meters verder, in
een dichte rorrlmel van pandan op een vrij drassige
bodem, vonden wij het geitje terug.
De tijger was er niet. Ik had opdracht gegeven zo
hard mogelijk te praten, opdat de tijger ons zou
horen en tijd zou hebben om de plaat te poetsen.
Want een tijger die op z'n prooi wordt verrast kan
öf er met grote sprongen vandoor gaan, pijlsnel, óf
even snel aanvallen, in een flits zogezegd, zodat men
weinig kans heeft op verdediging. De voorzorg bleek
goed, hij had geaasd en was dus door onze komst
verjaagd. Kop en borst van het geitje waren ver
dwenen.
(wordt vervolgd)
148
10