FRAUDE ANAK KOMPENIE De KPM-er "Bonthain" voer de Koetei- rivier af, om via een 6 8 uur over zee de Berao-rivier weer op te varen. Volgens opdracht had ik me per eerstvolgende bootgelegenheid op weg begeven naar Tandjongredeb, vier uren varen de Berao op, voor een kasopname op het hulppost kantoor aldaar. Let wel, nooit tevoren was een hulppostkantoor gecontroleerd, zeker niet één van de klasse Tandjongredeb. Ik was de enige 1e klas passagier, de overi gen waren dekpassagiers, tweede en der de klas waren leeg. Dit om de (onbelang rijkheid van de plaats van mijn bestemming te illustreren. Het begin van de reis was eentonig. Het schip zakte de Koetëi af en koos zee toen de schemering viel, zodat weldra niet veel van Borneo's Oostkust viel te onderschei den. Af en toe sprak ik met de kapitein of de stuurlieden, maar ook bestudeerde ik de registers en staten die op de geldelijke verantwoording betrekking hadden. Pas de volgende morgen, omstreeks elf uur, toen we de Berao waren opgestoomd, werd het interessant. We zagen jonge steenkoolla gen, nog ongeschikt voor ontginning, en kregen neusapen te zien. Bij onze nadering zochten ze en masse hun heil in het bos. Alleen enkele brani's bleven vanuit een boom hun staart in het water houden - hen gelend naar kepiting of krab, zoals de sê- rang (bottelier) mij vertelde - om pas op de vlucht te gaan als de boot hun heel dicht was genaderd. De haven van Tandjongredeb was buiten verwachting druk. Er lagen tientallen djoe- koengs (uit boomstammen vervaardigde bootjes) en op de oever krioelde het van de Dajakkers, die bezig waren hun middag maal van vis, alen en rijst te bereiden in potten, pannen of blikjes aan een driepoot boven open vuur. De controleur, aan wie ik me voorstelde direct na de ontscheping, bleek de reden van deze toeloop. Hij had vijf dagen terug het bestuur overgenomen, en naar gebruik waren de Dajak-hoofden zich bij de nieuwe bestuursambtenaar komen melden. Nadat ik hem van het doel van mijn komst in kennis had gesteld, werd ik dan ook prompt uit genodigd aanwezig te zijn op de thee de volgende dag, een uitnodiging die ik graag aannam, omdat twee Radja's (vorstinnen) mede aanwezig zouden zijn en ik een na dere kennismaking met dit volkje ambieer de. Het is namelijk een zeer interessant volkje. Bij hen regeert de vrouw en komt de man op de tweede plaats. Bij de vrouw is het lichaam met aardige bloem- en blad motieven getatoueerd. Pas als een jonge ling alle vingers van een vrouw ringvormig heeft getatoueerd, van handpalm tot vinger top, en bovendien nog enige scalpen kan tonen, is hij deze vrouw waardig. De man nen daarentegen dragen zeer zware ver sierselen in de oorlellen, waardoor deze uitzakken. Oudere mannen hebben daarom vaak oorlellen, die neerhangen tot op de buik en met elke stap meezwaaien, en ver sieren deze lappen vlees met ringen van verschillende metalen en met schelpen. Mijn tweede bezoek gold natuurlijk het hulppostkantoor. Helaas bleek de vrees voor malversaties gegrond. De hulppost commies, die eigenlijk mantri-opium was (ambtenaar bij de opium-regie) en het baan tje op het postkantoor erbij had genomen als bijverdienste, had wat al te ijverig met de overmaking (per postwissel) van de opium-opbrengst geknoeid, en de belang rijke verschillen waren daarvan het gevolg. Onmiddellijk stelde ik de Controleur van mijn bevindingen in kennis. Op mijn ver zoek werd diens klerk tijdelijk met de werk zaamheden van hulppostcommies belast; de boeken nam ik in beslag. Met de boeken onder de arm toog ik naar de pasangrahan. Naar de zin zou ik het daar niet hebben, leek het mij. Het houtwerk was juist geverfd, en bed, matras en kussens waren in bruikleen afgestaan aan de Controleur omdat diens meubilair nog niet was aangekomen. "Een baleh- baleh kan ik voor U nog wel bemachtigen", zei de waker van de pasangrahan, "Maar een kussen, neen. Misschien kan de doua nier ervoor zorgen?" Ik stond binnen twee minuten voor de douanier, daarmee tevens voor een kennis die ik sinds mijn schooljaren op het St. Vincentiusgesticht in Buitenzorg niet meer had gezien. Tussen de herinneringen aan de brani-mati verhalen van "toen froeher" door, was het met het hoofdkussen snel gefixed, waarna een uitnodiging voor het diner volgde. "Spijt me", zei ik, "Vanavond kan ik on mogelijk. Ik moét de kasopname nog uit werken". "Oh, ben jij die uit de lucht gevallen post man, waar ze het over hebben?" "Hoezo? Heb je er iets van gehoord?" "Natuurlijk, peh. Je weet, kabar angin is sneller dan de telegraaf. Het kon ook niet anders. Ten eerste zat hij met z'n neus op de opium, en dan wordt er hier nog vreselijk gedobbeld. Maar enfin, kom mor gen dan maar. Gezellig omong-omong over vroeger". Zo, het motief wist ik ook al. De knaap Zou m'n bloed wel kunnen drinken. Had hij maar uit moeten kijken, en geen hulppost commies moeten worden. Dan is de ver leiding namelijk groot. THANS WEER VERKRIJGBAAR: (2e druk) door Lin Scholte Het levensechte verhaal van Ojemini, een soldatenkind, een ,,anak kolong", in de tangsi geboren en opgegroeid. Prijs: f 2,95 0,30 porto f 3,25 Onder het spaarzame licht van het 40- watts lampje werkte ik de gegevens uit, tot dicht bij middernacht. Toen ging ik naar bed. Helaas, de verflucht, een droefgees tig gezang met guitaarbegeleiding iets ver derop, het hield me wél uit de slaap. Daar naast nog de ratten! Rennende, feestvieren de ratten, her- en derwaarts door de kamer. Het leek wel een cel, diep onder de grond, waar de ratten ook over het stro plegen te tippelen. De cel! De hulpcommies zou bin nenkort ook wel in de cel zitten. Hij zou m'n bloed wel kunnen drinken. Wie weet zou hij alles in het werk stellen om zich van de in beslag genomen registers mees ter te maken! Wie weet, was het geen ge ritsel van ratten, maar kwam hij op blote voeten aangeslopen om de bewijzen tegen zich te bemachtigen! Ik deed het licht op. De ratten waren weg en van een postcommies was in geen velden of wegen wat te bekennen. Zuch tend deel ik het licht weer uit en kroop ik mijn bed weer in. Het geritsel begon op nieuw. De postcommies! De ratten? In mijn half-slaap greep ik naar de boeken, die ik op plank boven mijn hoofd had gedepo- neer. Gelukkig, ze lagen er nog. Ik dom melde in, maar het was een onrustige slaap. Het was met me gedaan! Ik voelde z'n tas tende vingers op m'n benen. Nog 'n fractie van een seconde en het kouwe staal zou tussen m'n ribben zitten, muurvast. Neen, dat kon niet! Dat mócht niet! Ik wilde le ven! Ik sprong m'n bed uit, rende voor mijn leven, naar de deur. Gelukkig, ik had de schakelaar van het licht direct te pakken. Als ik 'm maar kon zien! Dan kon ik ten minste het onheil proberen af te wenden! Ik knipte het licht aan. Van de postcom mies geen spoor. Wél liep er een muisje over de deken? In een speelse bui het bed opgesprongen, precies op mijn borstl NAP 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 11