Langs Tijgerpaden door Lex Denninghoff Stelling Uitgave: TONG TONG FEUILLETON Prins Mauritslaan 36, Den Haag KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE: Mét de jager, tevens schrijver van deze feuilleton, hebben wij op een verkenningstocht door de Sumatraanse oetan kennis ge maakt met de Zwerver, een sluwe tijger die het tot nu toe is gelukt om aan de jager te ontkomen. Na enige maanden, waarin de jager ons beschreef hoe hij het grootste hert van zijn leven schoot en naast andere tijgers ook beren, vernamen wij in de vorige aflevering over een nieuwe ontmoeting met de Zwerver. Hoe loopt dit af? Neen, de varaan blijft zitten. Geritsel, gegrom, wiep, het schrikgeluid van een wild varken. Verwaaiing ge kregen van het aas en overhaast vertrokken. Voor hem is de stank van een kadaver indentiek aan de aanwe zigheid van tijgers...Het bos is vol leven - kiekeriki, kraait een boshaan. Vogels zingen, fluiten, krijsen en koeren. Tjoetjarawa's, koetilangs, wielewalen, dron- go's, vele andere soorten vogels. Ergens tussen dat lieflijke dwaalt een tijger. Hij is nog niet op het aas en de pijn in de rug begint. Even verzitten. Atjeng zit er nog even roerloos bij. Ik vind mezelf al zo gehard in vergelijking tot de stadsmensen, maar die oerwoud bewoners zijn toch werkelijk verbazingwekkend. Zij kunnen beter stilzitten, beter klimmen, geruislozer lopen; ze weten altijd waar het Oosten is, bij nacht, onder het dichte gebladerte van het bos, net zo goed als wanneer de zon loodrecht boven hen staat. De schemering gaat vallen. Het vogelkoor houdt op. Er gens krakelen Rhesus-apen, altijd deining, gunnen el kaar 't licht in de ogen niet. Een boshaan vliegt naar 'n tak en prevelt zijn wijfje iets galants in 't oor. Houd je mond en ga slapen, kakelt het hennetje terug, moet nu iedere boskat horen waar wij vanavond slapen? Kok, kok, kok, zegt het mannetje, je maakt je altijd zo druk!... Flap, flap, flap, slaat hij met zijn vleugels... KiekerikiKan 'm niets bommen ook. Dat vrouw volk heeft altijd wat.Zwaluwen duiken laag over de grond, op zoek naar insecten. Vroege vleermuizen 142 komen te voorschijn. Cycaden beginnen hun gezwir, eerst onzeker en met tussenpozen. Hoe meer het licht verdwijnt, hoe monotoner hun muziek. Als de nacht valt, eindigt het concert. Een kikvors kwaakt, een kidang roept en ergens sterft het gepiep van een veld muis jammerlijk weg als hij in de muil van een onge ziene slang verdwijnt... Ik luisterde aandachtig. Toen er niets te horen was, stak ik de belor aan. Als het straks donker zou zijn, zou het licht het aas met een zachte gloed verlichten. Bij het laatste licht van de verdwijnende dag, con troleerde ik of alles in orde was. Het werd donkerder, de lichtbundel van de belor kreeg z'n omtrek. Ik richtte de straal wat nauwkeuriger op het aas, en draaide de pal van mijn 9I/2 vast om. Straks zou het, in de grote stilte rondom, te veel lawaai maken. Ik keurde de korrel. Juist, dof genoeg dank zij de be werking met een benzinevlammetje. De hemel was nog helder; van dat licht dat nog van achter de wel ving der aarde kwam. Het geflonker van de sterren nam in kracht toe naarmate de nacht zich over het bos legde. Beneden was het al geheel duister. Het eerste geritsel kwam een half uur later. Pan- danbladeren tegen flanken. Het geluid kwam lang zaam dichterbij. Toen was het stil, doodstilEen muskiet gonsde, misschien op nog geen meter afstand, mogelijk wel tien meter ver weg. Een bos is 's nachts zo stil, dat men onwaarschijnlijk ver kan horen. Ik 143 spande me in om elk geluid op te vangen. Mijn oren begonnen ervan te zoemen, zodat ik moest ontspan nen. Na een eeuwigheid, leek het, stapte de tijger voort. Een takje knapte onder het zware gewicht. En zo als altijd: ik hoorde 'm aankomen en toch stond hij er geheel onverwacht. Het was ook nu weer een schok om 'm te zien, de koning, de machtige, de verschrik kelijkeEn deze was ook van een buitengewone schoonheid, glanzend..en trots, zoals hij daar met opgeheven kop speurde naar onraad. De oren heen en weer, het hele lichaam gespannen. Dan, diep doorge bogen in de schouders, stapte hij zonder aarzeling op het aas af, greep het tussen de tanden, maakte een kwartslag rechtsomkeert om het weg te slepen. Het touw hield 'm tegen. Hij zette zich schrap en trok uit alle macht. Hij schudde daarbij de kop zoals een hond een rat door elkaar zou schudden. Hij liet het aas vallen, greep het weer aan en trok opnieuw uit alle macht. Zijn achterpoten gleden uit en ik zag de spierbundels zwellen en rollen op het prachtige lichaam. Als gefascineerd keek ik toe. Hij was zo mooi! Zo prachtig mooi! Ik was in tweestrijd. Zou ik schieten Ik had nog acht onverkochte huiden thuis, wachtend op één of andere Duitse vrachtboot waarvan de bemanningsleden keen genoeg waren op een tijgerhuid, zeer waarschijnlijk voor doorverkoop in Hamburg of Bremen. Dus niet schieten? Opgelegd 144 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 9