VAN INDISCHE BLOEMEN, PLANTEN EN DIEREN EN OVER BLOEMRIJKE TAAL OP JAVA IN BALI Deel van het moderne Balische schilderstuk van Widja "Het Dorpsfeest" (uit de collectie van President Soekarno) dat gewoonweg één feest is van bloemen, sierbomen, kapellen, tjapoengs en vogels en mensen in al hun Brueghelliaanse dagelijkse doeningen. Bij ons in het Wes ten worden feesten uitgebeeld met vlaggen, mensen "op hun paasbest", spandoeken en versierde lantaarnpalen. In Bali kan men zich niets f eestelij kers denken dan "het feestgewaad der natuur" en mooie mensen in hun menselijke doeningen. De Westerling ziet in al die planten en bloemen ook alleen maar (verzonnen) siermotieven, ornamentiek, maar een Prof. v. d. Pijl herkende de wezenlijke (zij het ietwat ge stileerde) en ook ons welbekende planten en bomen. Elke Indischman kan uren lang in zo'n prent verdiept zijn, "droomt zich gemakkelijk terug" in een leven dat vrij was en eenvoudig en eerlijk en zorgeloos. En is dat niet Geluk? DUS schoonheid? "Om awighnam astu!" "Geen stoornis zij er!" Bladerende in oude opbergmappen op m'n zolder vond ik onder m'n paperassen zo een en ander, dat ik als oude herinneringen uit mijn Indische diensttijd had bewaard. In verband met hetgeen ik verder nog vond in mijn huisbibliotheekje over Indische lit teratuur in een ver verleden, leek het mij gewenst, om daaruit voor Tong Tong een en ander weer te geven. Vooral ook omdat het o.a. betrof de om gang van inheemsen onder elkander, maar ook in hun verhouding tot de Nederlanders, bij officiële gelegenheden als b.v. in toe spraken of overeenkomsten. Allereerst geef ik U een voorbeeld uit de oud-Javaanse historie van "de verplichte betuigingen van auteursbescheidenheid, zo gewoon ook in hedendaagse Javaanse dichtwerken" (Prof. Dr. H. Kern in zijn commentaar op de Nagarakertagama) Nadat de hofdichter Prapanga, schrijver van vermeld lofdicht op koning Hayamwu- ruk van Madjapahit zijn geschreven werken heeft opgesomd, welke genoemde geschrif ten volgens hem nietig zijn, vergeleken met de Nagarakertagama, ter ere van zijn vorst, geschreven, vervolgt hij over zichzelf: "Zijn doel is dan nu, om groter verdienste te veroveren door de Koning te bezingen, hoewel hij (P) niet uiterst ervaren is in het dichten. Zijn grote aanhankelijkheid aan en liefde voor de Heerser is de reden, dat hij besloten heeft, om mede te doen met hen, die de Koning loven. In grotere gedichten en liederen brengt hij de Koning lof, waar bij de beschrijving der bezochte oorden de voornaamste plaats inneemt. Maar hij zet daarbij veel op het spel; zeker zal hij uit gelachen worden. Wat eraan te doen? Het moet voor lief genomen worden." Nu vol gen dan enige staaltjes van zijn bloemrijke dichttaal: "Toen de Koning, op zijn reis naar de Oost hoek van Java Singhasari bezocht, vroeg de dichter aan de Buddhistische tempelwach ter daar "naar den levensloop der Ouden der doorluchtige heersers, die bijgezet zijn in graftempels (candi's), welke men nog steeds eerbiedig nadert." Toen zeide deze oude tempelwachter: "Nu met Uw verlof zal ik aanstonds spre ken. Moge mijn gemoed, bij de mededeling, welke ik doen zal, zo rein wezen als het water der 7 heilige rivieren.2) De Oud-Javaanse dichters zochten hun inspiratie, zoals uit verschillende plaatsen in hun Kawi gedichten blijkt, in het rond dolen in de vrije natuur en in het bewon deren van het landelijke schoon; daarom ruimen zij in hun dichtwerk een grote plaats in voor natuurbeschrijvingen, maar ook het vrouwelijk schoon wordt vaak beschreven. Dikwijls bestaat daarbij verband met vor stelijke of goddelijke personen. Laat ik nu beginnen met enige aanhalingen in de bloemrijke taal van de "Arjuna Wiwa- ha."3), het bruiloftsfeest van Arjuna, de grote held der Pandawa's uit het oude In dische épos Mahabharata, zijnde Arjuna een incarnatie van God Vishnu. God Indra, de hemelgod, spreekt de 7 he- melnimfen toe, die op zijn bevel Arjuna in diens meditatie moeten storen, door te trachten hem te verleiden, elk op haar ei gen bevallige wijze. Indra spreekt haar toe: "O, mijn kinderen, mag ik Uw liefelijkheid voor een ogenblik lenen? Bekijkt nauwkeu rig het hart van Arjuna. Gij behoeft niet onder te doen voor zijn vrouwen; gij moet haar tweemaal in schoonheid overtreffen, o, mijn kinderen. Hoe kunnen de asanabloe- men, die den regenval tegemoetkomen, geen bekoorlijkheid krijgen? Veroorzaken de stralen der heldere Maan, gelijk der hemelen oog, geen aangenaamheid? En zouden de gadungbloemen, terwijl zij zich los laten hangen en de geur verspreiden van een bewaaiden haarwrong, niet gelief koosd worden? Aldus, mijn liefsten, ver krijgt gij Uw schoonheid en God Karna, de Liefdegod, zal op die wijze van mening ver anderen." Zo sprak God Cabra, waarop de nimfen door de lucht naar de berg Indrakila zweef den. Het was in de morgen toen zij daar kwa men, en zij gingen al spelend te voet langs het pad. De camara-bomen bewogen zich op de hellingen alsof zij beleefd groetten bij het zien van de nimfen. De kaneelbomen (kaju manis) wier prach tig rode jonge bladeren zich sierlijk bewo gen, riepen haar als het ware luide toe, om in liefelijkheid en in mooi rood te wedijve ren met haar borsten en lippen... De sekar kuning bomen droegen juist jonge blaren, de bijen, die men trachtte te zien, gonsden, doch bleven onzichtbaar. De pau wen pronkten, breidden de vleugels uit te genover elkaar, staande op de dode stam van een candanaboom (sandelhout)... De steile hellingen van de rotsen hingen boven de ravijnen, die (bijna) zo diep waren als de hel. De watervalletjes stortten zich in de diepte en gleden daar over de gladde stenen. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 12