Vervolg van pag. 12 De glazenmakers zweefden in de lucht, de sundari's (kinjeng tangis) maakten geza menlijk een krassend geluid. De bomen konden uit de verte de nimfen zien; zij toonden hun genegenheid door de takken uit te steken, haar naar zich toe wenkend. ...De vermoeienis der nimfen bij deze nieu we reis werd vermeerderd door het zien van de kluizenarij. Zij koesterden allen dezelfde gedachte, Arjuna in haar hart be schrijvende... Er was een Arjuna-boom aan de voet waar van een platte steen lag, waarop zij gingen rusten; deze steen was bedekt met de ge vallen jonge bladeren en zag er mooi uit met zijn mos als bedeksel. Daarnaast vond men afgevallen mangga's... de nimfen ke ken met graagte naar zulke bekoorlijkheden Hoe groot de neiging der hemelnimfen was, alsook wat de aanleiding was van hun ziels verlangen, geloof ik stellig wel te zien: de verschijning van een regenboog in het luchtruim en de regendruppels terugge kaatst in de zonnestralen veroorzaakten die verliefde stemming... De spitsen der rotsen staken boven de ra vijnen uit, de bergstroom stortte zich in het dal, klaterende in de kloven der klip pen... In het bos trof men een ganse menigte van bonte koekoeks aan, welke naar de regen van de kentering der moesson verlangden, met half geloken ogen. De ware schone is zij, wier gelaat, van de kleur der cempakabloem, doordringt tot in het hart. Als men haar gelaat wil beschrij ven moet men het zien, wanneer zij, klaar blijkelijk uit verstoordheid, weent... al is zij treurig, toch is zij even aantrekkelijk... waarschijnlijk wil zij de pudakbloem be schamen voor de schoonheid, die deze vertoont als ze opschiet uit de kleine ver hevenheden van het land..." Zo zou men enige tijd door kunnen gaan met citaten uit de Arjuna Wiwaha, die vol zijn van de romantische schoonheid van de Natuur en der vrouwen. Ook Winada Prapanga, hofdichter van Ko ning Hayam Wuruk van Mardjapahit, laat zich in zijn Nagarakertagama (of Degawar- nana), zoals we reeds zagen, niet onbetuigd in zijn bloemrijke taal vooral ook waar het betreft het met woorden schilderen van Java's schone natuur, vooral in de Oost hoek, en, niet te vergeten, van de Javaanse schonen. Op de terugreis van de Koning van Java's Oosthoek naar zijn residentie werd o.a. de woudkluizenarij van Sagara bezocht, die door de hofdichter werd beschreven Is volgt: Een kunstmatige vijver was er, voorzien van stenen figuren rondom, illustrerende een oud verhaal (katha), met een hoge ballu- strade van op elkaar gewreven stenen. Ver der was er een uitgespreide nagasariboom (Mesua ferria) met bloemen jn de hof, ter wijl de oevers van een geplaveide goot waren voorzien. Andungs (cordyline fruticosa) met hun bon te bladeren, oleanders, (kaju mas) goud bomen, jasmijnen vormden de bloemdeco- raties, maar ook maakten crotons en ivoor- kokosnoten, geel, met hun laaghangende vruchten, in de hoeken, een bekoorlijke indruk. In Dampar en Patunjungan bleef de Vorst dralen, oostwaarts zijn weg nemende langs het zeestrand, waarvan de oppervlakte zacht was, bereden door de karossen (os- sekarren). Zij poosden in de nabijheid van een meertje, talrijk waren er de blauwe lotussen en de rode waterlelies, alle schoon in bloei. Met behagen keek men naar het bewegen van de grote garnalen ("Makara") in het heldere water, tot den bodem zichtbaar. Wij zullen de bekoorlijkheden van dat meer, dat de handen reikt aan de zee, d.i. water wisselt met de zee, niet verder bespreken. Enige dagen later vermeidde Z.M. zich in zee en keek met behagen naar de rotsen, waarop de golven uit elkander spatten als regendroppen. Dat Vorst Hayam Wuruk een natuurliefheb ber was, en vooral ook van het strand, blijkt verder uit tal van plaatsen in het gedicht, volgens de hofdichter Prapanca althans, of was eigenlijk deze zelf groot natuurvriend? "Bij de terugreis van de Vorst bleef de kluizenarij met haar kluizenaars en kluize- naressen bedroefd achter; verschillende jonge en schone kluizenaarsmeisjes bleven nu smachtend achter, verliefd hielden zij Hem 'voor de Minnegod Smara (Kama), die nederdaalde, om haar te verleiden. De bambu's treurden ook, gezwollen aan de ogen, met afgevallen bedekking (der bladscheden), de sirih weende aldoor, de boshoenders schreeuwden. Op tranen leek het uitvloeiende sap van de arèn - of wijnpalmen, droevig klonk er het geweeklaag der beo's." In de Nagarakertagama beschrijft de hof dichter Prapanga ook de jacht, bedreven door Hayam Wuruk, vorst van Madjapahit en zijn dienaren in de Javaanse wildernis. Zij maakten jacht op wilde zwijnen, antilo pen, hazen, reeën en herten, neushoorns en wilde honden. "Onder de geestelijken des konings, Chivaietische en Buddhisti- sche, waren enige die mede op de jacht met speren staken. Door de wilde honden begromd, gingen zij op de loop, vervolgd door de dreigende dieren. Zij verzuimden hun plicht van wel doen, door niet deugdzaam te zijn, mede te doen aan iets ongeestelijks en te ver geten dat zij ondergeschikten waren." "Terwijl hij op de jacht was verlustigde de Vorst zich in de liefelijkheid van berg en bos, maar ook van de koningsvrouwen. Daar hij bekend was met het kwaad der wilde beesten, maakte hij zich geenszins schuldig aan een ondeugd; de plicht om geen levend wezen leed te doen werd daar door niet verzuimd," zegt Prapanga. Maar volgens de Indische wetboeken is het jacht vermaak een berispelijke hartstocht, al wast de dichter de Vorst schoon, door te ge wagen van de wildschade. In oud-Java en oud-Bali bleven de India dichter Kalidasa 350 n.Chr.) en zijn ge dicht Sakuntala nog lang bekend na zijn dood. Daarom volgt hier een citaat uit het oude Indische drama Sakuntala over de jacht op wilde dieren. De kluizenaars zeg gen: "O, o, gij boetelingen, komt naderbij, om de dieren van onze kluizenarij te bescher men!" Vlak hierbij vergenoegt zich Koning Dusy- anta met op jacht te gaan. Stof, door paardenhoeven opgedwarreld, rood schemerend als de vurige bol van de avondzon, ze valt als een zwerm sprink hanen op de bomen neer, in de kluizenarij, waar slingerplanten, als boomgewaden, door water vochtig, aan vette takken hangen. Een olifant drong binnen in het boetelin genwoud, een levende hindernis voor alle boetelingen, voor wie ook alle gazellen scharen vloden. De aanblik van 's Konings Een oer-oud symbool van hoge beschaving, de Balische kebogan (offer-sierschotel) verwerkt in een moderne place-mat, uitgevoerd in appetijtelijke en toch beschaafde kleu ren - geen wonder dat deze orgineelste place-mat ter wereld er in gaat als koek! Probeer het eerst met één 3,50 f 0,25 port) voor een placemat PLUS servetje! 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 13