^lOitte 3£erót MANDALIKA binnen buiten wijzen handjeó groeten óterren aló kleine óterren het witte duióter naar ziloergroene takken met zwarte wrede wakken en willen glimmerballen pakken en botóen autc zich tot wrakken terwyl in kinderwonderogen doolt koud de kaaró in oerre ogen de kaarójeó ótil te branden ótaan gaan ambulanceó al en aan en in de velden maar in de velden van phrata van -Qphrata zingen de engelenzingen de engelen In de wereld vol misverstanden, onbegrepenheden en verkeerde beoordelingen, die Nederlands Indië heette, hebben van Holland uit (en ook in Indië zelf) veel soorten Blanda's vaak een onverdiende slechte reputatie gehad. Vooral de planters en zee lieden zijn er vaak bekaaid van af gekomen. KPM'ers, dat waren ruwe kerels, ge associeerd met jenever en vloeken. En geld maken. Zelden konden wij bevroeden dat onder dit masker van vaak harde onverschilligheid ook een zoekend mens leefde, voortgejaagd in een moordend vaarschema van honk tot honk, eindeloos. En nochtans niet ontkomend aan de myriaden schoonheidselementen van dit wonderlijke Indonesië. Zelf als dekpassagier gezworven hebbend langs die fantastische collectie van baaien, reden, havens, estuaria, steigers, en onherbergzame riffen, modderbanken of steile vulkaanmuren, die de Indonesische scheepvaartroutes presenteren, van Meulaboh bij nacht tot de baai van Bima in "l'heure bleue", van Merauke en Ternate tot Anjer en Kroei, kan ik begrijpen hoe geladen, hoe overladen het "heimwee" van de varensgast in de Oost moet zijn. En hoe bij het afscheid van zo'n varensgast hij toch graag "de hel van de rede van Semarang" trotseren wil, alleen om zijn "droomeiland" nog even terug te zien. Om dan als een laatst "adieu", worstelend met de stugge taal van logboeken en rapporten een gedicht te schrijven. Ai, De Vliegende Hollander! In Indië heeft hij gelééfd T.R. Om vier uur gingen .wij anker op. Vóór, op de bak spoot de bootsman met de dekwasslang de vette modder van de schalmen van de ankerketting, die twee dagen op de zeebodem had gelegen. Vorige reis plukte hij iets glinsterends uit het slijk. Een munt uit de tijd van de Oost-Indische Compagnie. V.O.C. teken en jaartal waren nog duide lijk te ontcijferen. Nu was het 1920. De lading met bestemming Midden Java was gelost. Puffend trok een sleepboot van het prauwenveer een lange sliert zwaar beladen houten prauwen naar de kust. Het waren hete dagen geweest. Sema rang lag in een blauwige waas hete trillen de lucht. Een lei, bijna loodkleurige hemel voorspelde de naderende uitbarsting van de West moesson. Maar wanneer deze zou losbarsten, met zware slagregens en harde windstoten, was moeilijk te voorspellen. Het kon nog dagen maar ook wel weken duren. Aan wal keek men reikhalzend naar dit ogenblik uit. Voor de schepen op de open rede was het dan een zware tijd. Luiken open, luiken dicht. En als het eens een poosje droog was, dan was het een dui velswerk de lading precies en zonder te beschadigen in de langszij wild op en neer stijgerende prauwen te mikken. Vooral lang- ijzer. In Semarang hing dan de blauwe vlag uit bij de Uitkijk. Zelfs de kranten vermeld den dit altijd. De vloot prauwen verwijderde zich nu van het redegebied. Op de luiken ragen vermoeide bezwete koelies kris-kras uit te blazen. Sommige zaten gehurkt een strootje te roken. Ons schip begon nu vaart te maken. Een vuilwitte vlek op het water gaf de plaats aan waar wij gelegen hadden. De schroef had bij de laatste manoeuvres de nodige modder opgeworpen. De koers werd thans recht Noord. Als alles een beet je mee zat konden wij nog vóór donker de kaap ronden aan de Oostelijke hoek van de baai. Morgen daglicht aankomst Soerabaia! De zee was spiegelglad. Als olie. Aan stuurboord trok de eeuwig groene kust voorbij. Oerwoud tot aan het strand. Vee, kenbare punten om peilingen te nemen voor de navigatie leverde deze lage kust strook niet op. Doch bij de hoek, die wij moesten ronden lag een eilandje voor de kust met midden op een hoogte een vuurtoren van wit ge schilderd framewerk. Mandalika stond er bij in de zeekaart. Daar veranderde de koers van Noord naar Oost. Er zat voor mij een haast muzikale klank aan die naam. De eerste keer dat ik die hoorde had de welluidendheid mij al ge troffen. Doch niet alleen daarom begon ik van Mandalika te houden. Want hoe kon ik weten hoe vaak ik dit onbeduidende eiland- binnen onze harten het lichtend kerótleeót met levenógroene takken durven (§od'ó 'Naderhand te pakken met blijde kinderwonderogen aan Zy n hand door de poort te gaan hoor, in de velden van phrata zingen de engelen'^Ylina Wonderlijk Indonesië. Vaak zijn t het juist niet de belangrijkste, de I machtige, de zinvolste dingen die wij I ervan onthouden. En het meest on- f belangrijke, het ongekende en zelden T geziene blijkt onvergetelijk. je, geplakt tegen Java's Noordkust zou passeren. Meestal bij dag. Soms slapende, soms bij nacht, wanneer het vriendelijk knipogend ons rond die kaap hielp stomen. Maar het betekende ook dikwijls bevrijding na een verschrikkelijke dag en nacht los sen. In de brandende zon overdag. In de lauwwarme nacht onder het Zuiderkruis en de Schorpioen. Zonder een aasje wind. Met dodelijk vermoeide koelies, die vaak van het ene schip naar het andere werden ge bracht. Die maar één gedachte hadden... slapen. Je kon het die arme kerels niet kwalijk weten, dat ze liever gingen liggen, Lees verder volg. pag. POEASA EN KERST Stuk borduurwerk van het kleed dat om de Kaaba hangt in Mekka. De tekst is sterk gestyleerd en noemt voor eigenschappen van God (boven te beginnen en dan "met de klok mee"): De Barmhartige, De Roem rijke, De Rechter, De Weldoener. We heb ben De Barmhartige bovenaan gezet in de verwachting dat De Opperste Rechter barm hartig zal zijn als dit jaar de millioenen ge beden van de Muslims in de Poeasa tege lijkertijd met de gebeden van millioenen Christenen met Kerst ten hemel varen. 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 15