EEN FRIES MET HEIMWEE
OVER NYCLE J. HAISMA
Bij dag slaat hem de onrust in het bloed
De vreemde verten lokken: 't is hem goed.
Door eeuw'ge onrust blijft hij vergezeld.
En roekeloos met eigen lot en dagen
namen de vlucht als keus en lieten land en
magen.
Het zijn maar heel weinig Hollanders,
die begrijpen dat in Tong Tong naast het
hart van de Indo en het bloed van Indo
nesië gezocht wordt naar de ziel van De
Vliegende Hollander, de "Nederlander voor
wie Holland te klein is". Deze man, die
tot nu toe praktisch uitsluitend gemeten is
met kleinburgerlijke maatstaven ("Hij zoekt
geld", "Hij is avonturier", "Hij is ontrouw",
"Hij heeft wat op zijn geweten", enz. enz.)
heeft Tjalie in alle bestaansjaren van Tong
Tong in briefwisselingen en gesprekken ein
deloos gepeild: "Waarom ging je naar In-
dië?" Niemand wist het antwoord (want de
diverse aanleidingen bleken meestal niet
steekhoudend genoeg: "ik kreeg een job",
b.v. want het andere soort zit liever jaren
lang werkloos bij Moeder's Pappot dan uit
te trekken!).
Zó diametraal staat het denken van deze
uitvaarder vaak tegenover dat van de
thuisblijver, dat Tong Tong vaak "anti-Ne
derlands" is genoemd. En bij het lezen van
deze "bewijsvoeringen" kan je alleen maar
verbaasd het hoofd schudden: hoe éng
denkt de thuisblijver vaak (volgens Haisma
en Piebenga), óók de man die zijn leven
lang in Indië gezeten heeft en eigenlijk
altijd een kachelzitter gebleven is in hart
en nieren. Want die zijn er ook!
En de zoon van een kleine griedboer in
het Friese gehucht Ee is geboren voor De
Zeven Zeeën! Voor hem, die leefde onder
lage grijze luchten, moet de eeuwige Tro
pische sterrenbezaaide nachthemel een
openbaring geweest zijn. Eén van zijn bun
dels heet dus ook "Zuiderkruis" (de naam
ook van een literair blad van teruggekeerde
Belgische Congolezen).
Piebenga zelf was een "blijver", maar
één van het zeldzame soort dat trekkers
begrijpt. Haisma niet veroordeeld heeft en
zeker niet uitgestoten, Integendeel, van de
ze trekker getuigt: "...aan het leven van
ons volk heeft Haisma deel, door zijn werk
zolang dat Volk bestaat".
En ook al zal het nog heel lang duren
(misschien wel nooit gebeuren) voor dat
Nederland begrijpt dat de Indische groep
een deel van het volk is, in dit kerstnum
mer van Tong Tong is met "de ontdekking
van Haisma" deze waarheid in dankbaar
heid vastgelegd. T.R.
boren in het dorpje Ee bij Dokkum, als
zoon van een kleine greidboer.
Als jongen moet hij zijn vader helpen in
het bedrijfje, maar omdat hij goed kon
leren gaat hij studeren, voor onderwijzer,
de enigste kans voor een deel van de
Friese jongens, om uit een laag sociaal
milieu een trapje hoger, de kant van het
intellekt te komen.
In Dokkum op de ULO en op de kweek
school - het stadje zal hem daardoor altijd
eigen en lief blijven. Hij haalt de onder
wijzers-akte, in 1926 die voor Fries, maar
slaagt niet direkt aan een betrekking.
Financiële mogelijkheden zijn er niet, zijn
militaire dienst neemt hij op de kortste en
gemakkelijkste manier waar, zoals dat kon
en terwijl hij als kwekeling voor de hoofd
akte in Leeuwarden staat, studeert hij van
een rijksbeurs voor de hoofdakte met de
verplichting om na geslaagd te zijn, als
onderwijzer naar Oost-lndië te gaan.
Een jonge man, waar een vonkje in zit, een
met wild haar in de nek, vaak als aan
wijzing gebruikt voor iemand met een ar
tistieke aanleg.
Vroeg was hij al met de studie van het
Engels bezig, hij probeerde dat in de prak
tijk op te halen, door als werkend passa
gier een reis naar Engeland te maken. Een
energieke zwalker, zo stond hij voor mij,
toen wij voor het eerst kennis maakten.
Wij spraken een tijdje met elkaar en ik
wist, dit is een die van Friesland is geheel
en al en voor wie Friesland toch te klein,
te eng zou zijn.
In 1929 trouwt hij met Etsje van der Veen
en steekt af naar het land waar zijn lot
aan verbonden is, waar zijn stof deel van
zou worden.
In Medan op Sumatra kwam hij bij het
Christelijk onderwijs. De eerste 4 jaar is
het gedaan met de publicaties in "Yn us
eigen tael" (In onze eigen taal). Van 1934-
1939 gaat het echter zonder ophouden door.
Proza en poëzie strijden bij hem om de
Lees verder volg. pag.
In de jaargang 1927 van "Yn us eigen tael" (In onze eigen taal) het tijdschrift van It
Kristelijk Frysk Selskip (Het Christelijk Fries gezelschap) staan een paar bijdragen van
"Nicolaes" en "N. J. Haisma" (Nicolaes voor Nyckle) aanduidingen van dezelfde pas
beginnende schrijver, een jonge man van op dat moment negentien, twintig jaar en sinds
een maand of wat schoolmeester.
Typisch romantisch werk deze proza schets- werk zonder vorm-macht, de "retoriek" van
jes "It lietke op het wetter" (Het liedje het jonge geloven, hoogstwaarschijnlijk on-
op het water) en "Berneleed" (Kinderleed) der invloed van E. B. Folkertsmas "lof"
een overmaat van gevoeligheid op het sen- ontstaan,
timentele af, een alles doordringend heim
wee gevoel, de weemoed van de avond en
van de stervende herfst.
Het zijn elementen die steeds weer in het
werk van Haisma terug te vinden zijn, arm
aan motieven, als het per saldo is.
Of het nu proza of poëzie is, zijn werk pro
beert steeds weer dezelfde sfeer en stem
ming uit te beelden en haast altijd met die
eigenaardige verbinding van naturalistische
scherpte en impféssionistisch in elkaar o-
vervloeien van vage kleuren.
De behaaglijkheid van de kleine kluis en
de koude herfstluchten, die grijs en drei
gend laag over de aarde hangen.
De naaktheid de kale grootheid van de
Dongeradeel en de warme idyllische be
slotenheid van de wouden: altijd zoekt
in het werk van Haisma het een naar het
andere. Vergroeid met de ouderlijke om
geving, geworteld in de grond van een
klein stukje aarde en toch voor eeuwig
vreemd ervan, er niet kunnen leven, geen
dag.
De mestkruier en de baggerman of polder
jongen in gezelschap van de balling en de
man met de duivel op de rug. In "Yn us
eigen tael" (In onze eigen taal) 1929, het
meisje, de zondares, dat in de roomse kerk
komt, waar haar hart van berouw breekt,
en de polderjongens, realistisch getekend
als deel van de onstuimige herfstige natuur
als horend bij de nattig-koude wind, bij de
regenvlagen.
Er is in de zelfde jaargang ook een ander
meer persoonlijk element te vernemen: "Bi-
lidenis" (Belijdenis) en "Twivel" (Twijfel),
Deze uiting staat evenwel te alleen, dan dat
het het wezen van Haisma mee bepalen
kan; dat ligt in het kleine maar diep ge
voelde scala van de genoemde tegenstel
ling. Ook Haisma schreef niet uit vrede,
maar uit het conflict, de gebrokenheid, de
polaire verhouding.
Hij had genoeg van het heidense; het vita
lisme in zich, maar hij wist even sterk van
het verlangen ontbonden en met Christus te
zijn. Dat was er dus al voor zijn gaan naar
Oost-lndië.
Nyckle Haisma werd op 18 mei 1907 ge-
17