Vervolg van pag. 17 voorrang, het laatste is bij hem een aan vulling van het eerste, soms bijna een na tuurlijk rustpunt. De vorm van de verzen is heel eenvoudig, bijna steeds de strofe van vier regels, met een rijm zo eenvoudig als het maar kan. De woordkeuze is bijna eentonig, zo nu en dan is de realistische tekening niet zonder symboliek en steeds zit er het persoonlijke heimwee achter, ook het eigen hart vindt aan het hart van Friesland geen durende rust. Benauwde nachten ver van 't vaderland, van moeders kluis, Ontsteken in 't Friese hart een felle brand, Heimwee naar huis. Bij dag slaat hem de onrust in het bloed De vreemde verten lokken: 't is hem goed. Ook als hij aan de vrachtrijder denkt (Yüe't '35 177) voelt hij zich zelf buitenstaander. De retorische uiting kan de pijnlijke dis tantie niet bemantelen, ais hij eindigt: Rijd rustig door bij 't ruischen van de winden, Waar eenzaam in de nacht de boereplaatsen staan: Want 's levens zuivere geluk te vinden In 's levens simpel pad te gaan. W 'ie ver van Friesland toog op duistre wegen Naar neev'lig dromenland, door donkere drift gekweld, Mist Frieslands vrede en stille zegen Door eeuw'ge onrust blijft hï] vergezeld. En mogen als bewijs ten overvloede de eerste en laatste strofe van het eerlijk zelf portret "Balling" (Y.a.c. 't '36 33) hier ook staan: Wij vonden wilde ruiters op de kust ln Vaders huis noch Frieslands relden rust: En roekeloos met eigen lot en dagen namen de vlucht als keus en lieten land en magen. Als dan bij nacht de zee onstuimig slaat op duistre Styx mijn boot te water gaat; wil geest van Friesland dan mijn bootsman wezen, En aan Uw heilig hart dit laatste leed genezen. Dit is allemaal geen zuivere dichtkunst en toch zal niemand zeggen pose, aanstellerij. Het werk overtuigt, het bloed slaat wild door de gebrekkige vormgeving heen. Haitsma wist van gespletenheid, verscheurd heid. Ook zijn geloof liet hem geen rust, maar daagde hem uit. Alle kontakt van de kant der mensen was verspeeld. De vloek, de bede, de kreet van het moderne hart - Haitsma wist er van. Wanneer hij zijn jeugd vaarwel toeroept in "Tritich" in 1937 in "In us eigen tael") zegt hij daarover: Wij leven op het keerpunt van de tijden: alleen een droom van vreedge jeugd ons blijft. De onrust van de wereld doet ons lijden, waarin de duivel zelf het leven drijft. De dynamiek van het demonische houdt natuur en de mens in zijn macht. Haitsma schildert een onweersbui op een broeierige middag, maar geen lieflijk voorjaarsbeeld. De herfst vol heimwee, bij tijden regent het fel, maar de stekende zon blijft weg. Het "Oude jaar" inspireert hem, als "de ver scheurde wolken door de lucht jagen en met sneeuw en water smijten zonder end." Maar geen nieuw begin zet hem tot dichten. De "Kerk" is niet een plek van vrede en blijdschap: "de herfstwind giert om de kale kerk, een uilenroep gaat in de nacht ver loren". En "de onderwijzer" (Yuet '39 43) is niet de levensblije pedagoog, maar de onbegrepene in de dorpsidylle, die door duivelse visioenen gekweld wordt en ten slotte in het gesticht in Franeker terecht komt. Nog aan het begin van de oorlog stierf als "tawanan" in Tjilatjap de Fries Nyckle Haisma. In dit artikel tekent J. Piebenga (inmiddels overle den) op een wijze, die alleen wij, Indischgasten, volmaakt begrijpen kunnen, hoe Heimwee een mens kan bouwen tot een nieuwe grootte. Al was Haisma's heimwee "in omge keerde richting", hij denkt, voelt en leeft precies als wij. Om die reden verdient hij niet alleen "in onze ge lederen", maar in het KERSTNUM MER een ereplaats. Saluut! Het artikel was oorspronkelijk ge schreven in het Fries (we kregen het toegestuurd van de immer waakzame Mevr. Th. v. Assendelft-Teunissen) en op eerste oproep reageerde we derom een vróuw: mevr. C. Heuvel- Swierstra (bij Tong Tong blijven de meisjes nummer één!). Mevr. Heuvel is van s.f. Djèwèng bij Djombang, een nog steeds actieve, studerende vrouw, houdt van dieren (hondje: Riboet; poesje: Brandall), was lite- ratuur-resencente van het A.I.D. en een goede kennis van Walraven. Toen we haar vroegen wat met "de vrachtrijder" bedoeld werd (zie het eerste gedicht), verklaarde ze heel gewoontjes: "Karrider! Dat is onze Pesuratan!" Leuk, ja? Eens, telefo nerend met een professor in de taal wetenschappen, onderbrak deze het gesprek en vroeg: "U bent toch Friezin, mevrouw? Ik merk het aan Uw uitspraak!" "Ja", zei mevrouw Heuvel verrast. "En bent U ook iri Indië geweest? Ook dét hoor ik aan Uw uitspraak!" Mevrouw Heuvel was nóg verraster, want ze dacht dat ze volkomen normaal Nederlands sprak. Ach, wat een charmante "spekkoek" is mevrouw Heuvel: Hollands/Fries/ Indisch! En wat óns betreft: dat is een "tjampoer adoek istimewa!" T.R. In 1935 kwam Haisma met studieverlof in Nederland en ging in Leeuwarden wonen, met het doel om hier te blijven, zo dit lukken wilde. Maar hoe langer hij hier ver blijft, hoe meer hij naar het tropische land verlangt. Hij haalt de akte Engels M.O. en gaat terug naar Medan, in 1938 naar Che- ribon op Java aan een openb. ULO school en in 1941 verhuist hij naar Bandoeng voor de gezondheid van beide kinderen. Hier maken ze de oorlog met Japan mee en al spoedig komt Haisma in een krijgs gevangen kamp terecht, eerst in Bandoeng dan in Tjilatjap, hij sluit zich aan bij een kleine groep Friezen en zet zich weer aan het schrijven. Dr. S. Bloembergen die met hem in dit kamp verbleef, heeft ervan ver teld in "Frysk en Fry" van 20 december 1946 - hij schrijft: "De benauwde tijd van krijgsgevangenschap sloeg ook deze man niet teneer. Een typerend beeld dat ik nooit vergeten zal wil ik daarvan weergeven. Haisma lag met veel van zijn dienstkame- raden in een lokaal, al hun slaapzakken lagen op de grond dicht tegen elkaar aan. Zijn slaapplaats was wel de meest nette van allemaal en te midden van het grootste lawaai kon men dan onze dichter en schrij ver plat op de grond vol overgave en ge- noegelijk bezig zien. Met een stukje potlood in de hand en een schrift voor zich, werkte hij aan zijn novellen en gedichten waar hij toen aan bezig was. Een stukje rust, ernst en aandacht in de triviale sfeer van het kamp dat hem wel leek te inspireren. Hais ma is heel gelukkig geweest met deze gave." Lang heeft hij het daar niet uitgehouden in dat kamp. In vier dagen gezond en weg. Op 22 februari 1943 is hij ter ruste gegaan, vijfendertig jaar oud en door zijn kamp vrienden is hij begraven in den vreemde, maar tegelijk zijn tweede vaderland. De novelle Zomer die hij in 1942 in het kamp geschreven had, met wat gedichten kwam nog als nalatenschap - het is allemaal op genomen in de "Tsjerne" jaargang 1946, maar de beide handschriften van een Friese roman, waar hij al lang mee bezig was ge weest en die hij uit het kamp naar zijn vrouw wist te krijgen, zijn verloren geraakt. Wij die met alles al blij zijn, die nooit van rijkdom van Friese kunst-schepping hebben kunnen spreken, moesten ook deze bewij zen van Haisma's geest missen, wie weet of het niet zijn beste werk was. Haisma was geen dichter, maar een proza schrijver, zijn beide jongensboeken, "Zo merdagen" en "De Kar" verschenen in 1930 en 1934, maar al voor zijn Indische tijd geschreven - bewijzen dit duidelijk, kin derboeken zijn het feitelijk niet eens, mo gelijk dat de ouderen ze nog liever lezen dan de jongeren, die de fijne sfeer teke ning, de stille humor en de bijna weemoedi ge gedachten die uit de woorden spreekt, maar al te vaak ontgaan. Friesland van zich af schrijven en tegelijk naar zich toehalen, dat deed hij ook al in deze boeken. Hij heeft niet veel snaren op zijn viool, maar hij weet er een diepe toon uit te halen, die niet mis te verstaan is en die men uit honderd andere herkent. In kostelijke staaltjes van vertel- en beschrij vingskunst is "De reis naar Beppe" in "For it Frijske Folk" III 1936 een serie bundeltjes volkslectuur van het Christelijk Fries Ge zelschap, waar hij trouw aan meewerkte. Als Fries schrijver is Haisma onder het volk het bekendst geworden door zijn romans "Paed oer 't Hiem", 1937 en "Paed nei eigen Hoornleger", 1940 en 1943 tesamen in een deel onder de titel "Peke Donia de koloniaal", uitgegeven. Eindelijk wat anders, meer nog van stijl en Lees verder volg. pag. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 18