LANGS TIJGER PADEN VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD EEN VREEMDE ERVARING IN BRETAGNE Lex Denninghoff Stelling Tb. W Een veertig jaar geleden was een buiten landse reis, met vacantie in het buitenland verblijven, een hele expeditie, een soms hachelijke onderneming. Het vereiste een behoorlijke studie vooraf, een uitgebreide correspondentie en een wekenlange voor bereiding. Een vacantie toen naar het zon nige zuiden vereiste een driedaagse ver moeiende treinreis via vijf grenzen met een veelvoud daarvan aan doeaniers. Alle reizen moesten per trein worden afgelegd. Naar één bestemming, van waaruit dan met plaat selijke vervoersmiddelen, soms heel primi tief, uitstapjes naar omringende plaatsjes en bezienswaardigheden werden gemaakt. Nu wordt die afstand van meer dan 1800 Km met een K.L.M. DC 9 op pijlvleugelige slof fen in een paar uren overbrugd. De exodus met geriefelijke autobussen of per eigen auto naar ver over de grens was er toen niet bij. Het was toen niet zo, dat men, zo als nu, zich maar tot een erkend reisbu reau had te wenden om de hele reis en het verblijf in het buitenland, als het '.vare in een pakketje gecomprimeerd thuis bezorgd te krijgen. Alles precies uitgekiend, een juiste opgave van vertrekuren van de trein en het vliegtuig; de gereserveerde plaat sen in bus, trein of vliegtuig en grondige, duidelijke aanwijzingen voor verblijf in het hotel. Alles verloopt dan vlot. Maar avon tuur is daar niet bij. En dat avontuur maakt de vakantie aantrekkelijk en onvergetelijk. Wij worden dan geconfronteerd met het nieuwe, het onverwachte en het ongekende. Een vacantiereis ervaren wij later pas als geslaagd, wanneer ons minstens één her innering bijblijft. Ook was het toen niet zo, dat men, zoals het nu weieens gebeurt, in één ruk per auto b.v. Salzburg tracht te bereiken om de volgende dag verder te racen naar Buda pest of Athene. Daar aangekomen naar een boekenstalletje rent voor een ansicht. Deze prentbriefkaart zo vlug mogelijk post, opdat men thuis toch maar spoedig kan weten, waar en hoe ver men geweest is, om dan weer rechtsomkeert te maken naar huis te rug. Een dergelijke "toerist", die thuis geen oog heeft voor het liefelijke, eeuwenoude kerkje, zal ook de schoonheid, pracht en rijkdom ontgaan van de Keulse Dom, de kathedraal van Milaan, de Stephan's Dom in Wenen en de Aya Sofia in Istanboel. Bij een vacantiereis naar Bretagne bleef een vreemde ervaring in onze herinnering. Met de trein bereikten wij St. Malo. Van deze havenplaats reisden wij verder naar een plaatsje met een onuitsprekelijke Bre tonse naam. En van dit plaatsje maakten wij trips naar omringende gehuchten en be zienswaardige plekken. Alles moest volgens het tijd- en reisschema gebeuren, zodat veel slechts oppervlakkig kon worden be keken. Dit vond ik niet zo aantrekkelijk en ik besloot op eigen houtje op stap te gaan en wat meer, vooral van de landelijke om geving en de bevolking te zien. Met de reis leider besprak ik de route, die ik volgen zou en ik sprak ook ook met hem af, waar ik mij weer bij hem en het reisgezelschap zou voegen. Het gezelschap verliet ik dus en wandelde een landweg op. Het was stil op de weg. Ik zag niemand en ontmoette geen mens. Het landschap was wel boeiend. Een gol vende grasvlakte, boomloos. Er waren veel groepen van opstaande, grillig gevormde rotsstenen op de vlakte. Het gras groeide tot aan de voet van die steenformaties, waarvan enkele van werkelijk gigantische afmetingen. Met al mijn bewondering voor deze stenen zuilengroepen en de mooie groene vlakte, overviel mij toch wel een zekere beklemming. De grote eenzaamheid, de doodse stilte, de eenzame landweg, die hier en daar overging in stoffig voetpad, de onafzienbare grasvlakte, die door zijn wijds heid nog eenzamer en stiller aandeed, werkten op mijn zenuwen. Er was nog steeds niets en niemand te zien. Geen schapen noch schaapherders. Zelfs geen vogeltje in de lucht. Het werd laat en de ondergaande zon kleurde de steenformaties VOETSTAPPEN IN DEZE WERELD ...van de reuzenkatten van Sumatra's wil dernis. Een boek in onze eigen Moesson reeks, geschreven door één van Indië's bekendste tijgerjagers. f 6,— plus 0,40 port. eerst rozig en oranje. De kleuren verdiep ten zich, naarmate de zon de kim naderde. De stenen monolieten en piramiden werden donkerrood gekleurd om in diep paars over te gaan. Het werd donker en kil. Ik had geen oog meer voor het wondermooie kleurenspel. De grote stilte en verlatenheid beklemden mij. Ik stapte flink aan. Maar het gehucht, waar ik de nacht zou doorbrengen, kwam maar niet in zicht. Ik begon bepaald angstig te worden. Voordat het werkelijk donker zou worden, moest ik het gehucht bereiken, dat de reisleider mij op mijn reis-kaart had aangewezen. In de dichterwordende duister nis leken de opstaande steengroepen op dreigende onaardse gestalten, die mij na keken. Ik verbeeldde mij, dat enkele stenen gedrochten met mij meeliepen. Eindelijk zag ik in de verte een lichtje flonkeren. Ik zette het op een lopen om maar zo vlug mogelijk het veilige lichtje te bereiken. Ein delijk kwam ik in het gehucht. Alles was er even donker en stil. Geen mens wat te bekennen. Het lichtje kwam uit een kleine herberg aan een pleintje. De om dat plein tje gelegen huisjes waren en bleven donker. Nergens was er een lichtje te zien. Alleen in de gelagkamer van de herberg brandde een lantaarn van de zoldering. Opgelucht stapte ik naar binnen. Er was niemand, noch in de kleine, schemerige gelagkamer, noch achter wat voor een bar-toonbank kon doorgaan. Toen ik aan het schemerdonker wat gewend was, ontdekte ik achter de toonbank een figuur van een vrouwsper soon. Gekleed in Bretonse kledij, een hoofdkap met aan weerszijden uitstekende, driehoekig opstaande in een punt uitlopen de einden. Net de oren van een kat, dacht ik. De vrouwenfiguur zat ook ineengedoken met een kromme rug, terwijl haar ronde dikke knuisten met langzame knijpbewegin- gen op de toonbank lagen. Ik was door de stevige wandeling te ver moeid om de vrouw achter de tapkast beter op te nemen. In mijn beste schoolfrans trachtte ik de vrouw duidelijk te maken, dat ik behoefte had aan een goed bed en een fles landwijn. Zij graaide achter zich en reikte mij een fles wijn aan. Met een poezelige, korte, dikke wijsvinger wees ze naar een trap die naar boven leidde. In de kamer gekomen zag ik, dat de lakens in het grote ledikant schoon waren. Er stonden een klein tafeltje, een rieten stoel en een ijzeren standaard met waskom en een lampetkan. Een paar happen uit het voedselpakket, dat ik uit het hotel had meegekregen en enige flinke slokken land- wijn, waren voldoende om de ergste moe heid te vergeten, maar mij des te slaperiger te maken. Ik blies de kaars uit, die op het tafeltje stond en wierp mij in het ruime ledidant. Ik was spoedig in diepe slaap. Hoe lang ik geslapen had, wist ik niet. Maar ik schrok overeind door een gekrijs, gemiauw en gillende geluiden, die van bui ten tot mijn venster opstegen. Ik wierp de luiken open en zag met verbijstering naar het tafereel op het pleintje, dat overgoten werd door het heldere maanlicht. Op het pleintje krioelde het van katten. Grote en kleine katten, dikke en magere scharmin kels. Poesdieren met een glanzende vacht maar ook schurftige exemplaren. En deze menigte katten krijsten, miauwden, gilden 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 26