WAT IS ISLAAM?
GODSDIENST EN WET
Laatste Hoofdstuk (V)
door R. L. MELLEMA
Na het overzicht in bijdrage IV, waarin iets over de voornaamste plichten van een
muslim werd verteld, is het gewenst nog even terug te komen op de "plichtenleer" of
"fiqh" (Ind. "pekih"), die zich bezig houdt met de studie, waarop deze leer rust. Die
studie, die vooral in de eerste eeuwen na de komst van de Islaam intens werd beoefend,
had zich geconcentreerd in verschillende scholen ("madzhab, mrv. madzahib") een woord
dat eigenlijk de betekenis van "ingeslagen weg" en "mening" heeft.
De twee scholen die grote invloed hebben doelde daarmede, dat men zich niet blind
gehad en die ook nu nog tot de toonaan- moest staren op een gegeven tekst, maar
gevende scholen behoren, zijn: 1e die van
Abu Hanifa, welks volgelingen zich Hana-
fieten noemen deze school is te be
schouwen als de Aziatische of Oosterse
school 2e die van Malik ibn Anas, welks
volgelingen zich Malikieten noemen deze
school mogen we zien als de Afrikaanse
of westerse school. Dan is er nog een
derde school, vooral belangrijk voor de
Indonesische muslims, die door As-Sjafi'i
werd gesticht en welks volgelingen zich
Sjafi'ieten noemen. Deze school neemt een
plaats in, die men tussen de beide eerstge
noemde zou kunnen stellen.
Wat nu de werkwijze van zo'n school be
treft, moet men vooral niet denken aan wat
in Europa "een secte" heet. Geloofsver
schillen kent men niet. Het gaat bij de
"scholen" uitsluitend om zekere details van
de plichtenleer, om een bepaalde denk
richting, die een menselijke handeling op
een eigen wijze waardeert en daarmede
zo'n handeling in een andere waarderings-
groep indeelt. Wat de ene school aanbe
veelt, kan in een andere school toelaatbaar
of onverschillig zijn; wat de ene school
toelaatbaar acht, kan in een andere onder
de groep van afkeuringswaardige zaken
vallen. Eén voorbeeld moge voldoende zijn.
We kiezen daarvoor de waardering voor
"alcoholische dranken". Alle scholen zijn
eensgezind van oordeel, dat het gebruik
van alcohol verboden is. Maar wat de
handel in alcoholische dranken betreft be
staan er enige kleine verschillen tussen de
Malikieten en de Hanafieten. Beide scholen
zijn het nog eens, dat de handel daarin
voor muslims in een Islamitische staat ook
verboden is. De Malikieten gaan hierin zo
ver, dat het verbod voor iedereen geldt.
Maar de Hanafieten nemen aan, dat het in
een Islamitische staat aan niet-muslims kan
worden toegestaan handel in alcoholhou
dende dranken te drijven. Ook de verkoop
en eventueel het gebruik er van kan vol
gens deze school aan niet-muslims worden
toegestaan, mits het niet openlijk geschiedt,
omdat het tenslotte een "zonde" blijft. Maar
hier wordt de gedachte gehuldigd, dat men
de vrijheid van andersdenkenden niet aan
banden mag leggen.
In het algemeen mag men aannemen, dat
de school van Malik, die vooral in Noord-
Afrika wordt gevolgd, de meer conserva
tieve school is en zich op het meest con
formistische standpunt stelt, terwijl de
school van Abu Hanifa, die vooral in Turkije
en Pakistan de heersende is, een meer
liberale denkrichting vertegenwoordigt. Het
was dan ook de laatste geleerde, Abu
Hanifa, die het beginsel van "qijaas" of
het gebruik van de "rede" en de "analogie"
bij zijn onderzoek heeft aanvaard. Hij be-
dat men door het ene geval met een ander
geval te vergelijken, het verstand moest
laten spreken om tot een aanvaardbare op
lossing te komen.
De systematische opbouw van de plichten
leer, die op een kritisch onderzoek van de
bronnen berustte, is na drie eeuwen tot
afsluiting gekomen. Zich op het standpunt
stellende, dat elke latere generatie nooit
meer dezelfde kennis zou kunnen vergaren
als zij die in de tijd dichter bij de profeet
van de Islaam hadden gestaan, kwam men
tot de conclusie dat de Wet als resultaat
van deze 300-jarige studie van eminente
juristen niet meer te verbeteren was en
voor altijd ongewijzigd zou moeten blijven
gelden. Degene, die met deze opvatting
accoord kan gaan, is een ©unni-muslim of
iemand, die behoort tot de conformistische
denkende massa, die eeuwen lang de meer
derheid in de Islaam heeft gevormd.
Nu zijn er evenwel sinds een 100 jaar
geleden in verschillende streken stemmen
opgegaan, die zich met de hier geschetste
staat van zaken niet meer konden vereni
gen. Zij redeneerden bijvoorbeeld als volgt:
De Islamitische staat was oorspronkelijk
een theocratie, waarin geloof of godsdienst
niet duidelijk te onderscheiden was van de
plichten die het praktische leven stelde.
Alles wat de Islaam betrof, was geregeld
in de goddelijke Wet: de Sjari'ah. Maar
in de bedding van de Sjari'ah begonnen
zich twee stromen af te tekenen: die van
het geloof en die van de Wet. Het geloof
berust op de Openbaring en op de geschie
denis van 't Leven van de Profeet, d.i. op
Qor'aan en Hadieth (Ind. Kadis). De Wet
of "Fiqh" (Ind. Pekih) was gebaseerd op
de rede, op het menselijk denken, op de
wil van de gemeenschap, belichaamd in de
wetgever. Geloof nu kan niet van buiten af
worden opgelegd; tot geloof kan niemand
worden gedwongen: geloof berust op per
soonlijke ervaring en onmiddellijke intuitie
en op niet-geloven staat geen straf in deze
wereld.
Als men nu, zoals de Islaam doet, geloof
ziet als de erkenning van een hogere macht
en het zich in dienst stellen van die macht,
dan is "geloof" een onveranderlijke groot
heid. Maar de Wet zal, als resultaat van
de wil van de gemeenschap wel aan ver
andering onderhevig zijn, omdat de ge
meenschap zelf verandert. Wetten plegen
te verschillen naar plaatsen en tijden. De
door juristen geformuleerde Wet kon er
dan ook niet aan ontkomen, door andere
wetten te worden achterhaald, die in andere
tijden en door anders denkende juristen
waren opgesteld. De juristen die eeuwen
geleden de het-gehele-leven-regelende-
plichtenleer hadden opgesteld, mochten dan
(Bismillahi rrahmani rrahim, d.i. In naam van
Allah, de Barmhartige, de Genadige.)
wel zeer knap zijn geweest, juristen waren
tenslotte mensen en mensenwerk is nimmer
feilloos of bestemd voor alle tijden. Dat
laatste is alleen het woord van de godde
lijke openbaring. De voorschriften van de
plichtenleer mogen dan berusten op feilloze
en eeuwig geldende bronnen, zij zijn in
feite tot ons gekomen door een zeef van
geleerden, die drie eeuwen lang heeft door
gelaten, wat niet-onfeilbare geleerden meen
den te moeten doorgeven. Ook zij waren
onderworpen aan de in hun tijd geldende
toestanden en waarden.
Zo zijn in onze tijden steeds meer geleer
den in gaan zien, dat de eeuwen geleden
geformuleerde Wet niet meer onveranderlijk
toepassing kan vinden in de 20e eeuw en
dat de mogelijkheid weer moet worden ge
opend om een nieuw zelfstandig onderzoek
van de bronnen ter hand te nemen. Zulk
een onderzoek heet "Idjtihaad" en degene
die het verricht is een "mudjtahid".
Volgens sommigen zou het voldoende zijn
terug te keren naar de bronnen der Wet,
dus zich weer uitsluitend te richten naar
Qor'aan en Hadieth. Volgens anderen zou
dit niet voldoende zijn: men moet niet terug
maar voorwaarts gaan en dan met Qor'aan
en Hadieth. Maar daarbij zal zich dan een
complicatie voordoen: die van de taal. De
waarheid, die men door openbaring heeft
ervaren, kon slechts worden meegedeeld
door een onvolkomen instrument, de taal.
Taal is iets van de mens en gelijk alles
wat menselijk is, onderhevig aan ontwikke
ling en verandering. De betekenis van woor
den is afhankelijk van plaats en tijd. Ook
in het Arabisch kan de kracht van bepaalde
woorden en de gedachten die zulke woor
den opwekken, zich hebben gewijzigd. De
vorm van het woord van de openbaring
staat absoluut en onveranderlijk vast, maar
hoe staat het met de indruk die ze maken
in onze tijd, vergeleken met de indruk in
de tijd, waarin de profeet ze uitsprak?
Daarom zal er een interpretatie van de
tekst nodig zijn, die is aangepast aan onze
tijd, opdat de indruk die het geopenbaarde
Woord op ons maakt overeenstemt met die
welke het maakte op Mohammads tijdge
noten. Een dergelijke interpretatie zal eens
in de twee eeuwen of in een periode van
snelle veranderingen, eens per eeuw nodig
zijn.
Gedachten als deze zijn tegenwoordig in
vele kringen binnen de Islaam te vinden,
ook al staan grote groepen er nog huiverig
tegenover. Desondanks kon op het in 1964
te Qairo gehouden 1e Islaam Congres het
besluit worden genomen, dat "idjtihaad" in
principe toelaatbaar moet worden geacht,
maar dat het niet aan iedereen kan worden
toegestaan om zulk een onderzoek te ver
richten. Aan een gezaghebbend "mudjtahid"
10