JARIG IN DE MAAND APRIL ACHTERAF BEZIEN FEUILLETON Zuster A. SCHOTANUS, oud hoofdverpleegster Juliana Ziekenhuis Bandoeng. WILLY (NON) ENNEN, Amsterdam oud-Zuid. Greet Gaudreau VII Elke avond zat ik onder de roze-gekapte lamp en las tot bedtijd, vaak tot na bedtijd, daar werd niet zo op gelet. Het maakte wei nig verschil uit of Pap en Mam er waren of niet, het was altijd stil in huis. Soms waren ze uit maar meestal, gedwongen door de financiële gevolgen van de crisis, bleven ze thuis. We zaten dan ieder in ons eigen do mein, Pap in de voorgalerij met een boek, Mam in haar kantoortje met haar corri geerwerk en de leestrommel, ik in mijn leeshoek. Voor op straat passeerde af en toe een venter, een dokkar klopklopperde eenzaam voorbij of een auto roetste plotseling langs maar gewoonlijk scheen de doffe lantaarn aan de overkant over een zielsverlaten straat. Ook daar heb ik later vaak van ge droomd hoewel tegenwoordig niet meer. In mijn droom was ik terug in dat huis maar als ik tot bewustzijn kwam, het bewustzijn van de droom, wist ik dat ik helemaal al leen was in een leeg, levenloos, donker huis. Ik was dan niet bang maar ik verlang de hevig naar de nabijheid van mensen en ik liep tastend in blinde duisternis, de trap pen van de voorgalerij af, dezelfde welbe kende trappen waar ik in een vorig leven op zat, turend naar de moessonregen die de planten in de tuin ranselde. Maar een maal buiten wist ik dat de hele buurt, de hele stad onbewoond was, eeuwen geleden al verlaten en vergeten, het had geen zin te zoeken naar mensen... De zondagen waren hier weer erg, net als bij juffrouw Platteel want de zusters waren weg en er was hier geen zwembad in de rietvelden. Noesje was er 's zondags nooit, ik zocht altijd naar iets. BRAND Het was omstreeks 11 uur 's morgens, dat wij in Gang Klientji opgeschrikt werden door het geroep van: "Api, api!" Allen thuis zochten we waar de onheils- plek was. Lang duurde 't zoeken niet, daar wij uit onze open galerij de vlammen en zwarte rookkolommen hoog op zagen laai en. De kampong tussen onze straat en Pasar Baroe-Zuid was een dichte, kompakte buurt met huisjes die deze naam niet waardig waren. Meestal opgetrokken van bamboe en platgeslagen petroleumblikken als dak bedekking. Gretig greep het vuur om zich heen. Schooljongens, meestal kennissen van ons van de K.W.S. hadden zich gerept om ons de helpende hand te bieden. Alles werd de straat op gesjouwd, wij namen geen risico. Mijn jongste broertje, toen een jongen van een jaar of twaalf, had al wat hij aan kleding bezat in een sarong bantal gestopt, en droeg die op zijn rug overal met zich mee, zo de hilariteit van de aanwezigen wekkend. Eens maakte ik me plechtig klaar voor een wandeling met een picnic, zoals in mijn boeken die meestal in Holland speelden. Ik nam zelfs een pop mee hoewel ik nooit met poppen speelde en een mandje met allerlei dingen erin. Ik wandelde en kwam meteen uit op een lange weg met rietvel den aan weerskanten. Er gebeurde niets, de weg verliep rechttoe rechtaan onder de hete hemel, niemand kwam en sprak me aan en werd vriendin met me, zoals de boeken beloofden. Ik sprong over een modder sloot en ging griezelend op de grond tus sen de eerste rietstengels zitten met de idioot starende pop naast me. Er gebeurde maar steeds niets, de riet pluimen bewogen nauwelijks tegen de felle lucht, een paar passerende Javanen keken bevreemd naar me zodat het rare van mijn picnic plotseling tot me doordrong. Ik ging weer naar huis, nam de fiets en reed rond door de plaats. Ik deed dat iedere middag na het bad en voor de thee. Ik trok dan een van de gebloemde batisten jurken aan die Tweede Zuster zelf ontwierp en voor me liet maken en die ik, me tot vandaag kan herinneren. Alles wat de naaister voor me maakte liet me koud maar in de jurken van Tweede Zuster vergat ik mijn steile muizenhaar, mijn grote neus en modderkleurige ogen. In de lange spiegel van Mam's klerenkast keek ik met welgevallen naar zekere ver anderingen die in mijn figuur hadden plaats gevonden en ik nam me voor mijn gezicht zo te keren dat Reier Hendriks van de twee de klas HBS mijn neus niet zou opmerken maar wel de rest. Dat was ongeveer in de tijd dat Mam me op een dag had opge schrikt door plotseling uit te roepen dat ik beslist b.h.'s nodig had voor Holland en op slag de naaister aan het werk zette in de achtergalerij. Mam kon me echt schichtig maken met haar bruuske behandeling van de intieme dingen die Indische meisjes toch al jaren vroeger dan Hollandse meisjes ko men overvallen. Na zeker een goed anderhalf uur, waarin de brandweer krachtig vocht tegen het vuur, was het zo goed als bedwongen. Weer hielpen alle jongens mee de boe del binnen te brengen. Nu konden we echt lachen om de dikwijls zotte situaties die er ontstonden door onze zenuwen. Honderden huisjes werden in de as ge legd. Gelukkig, want later kwamen daar voor in de plaats de petak-woningen, ge heel uit steen opgetrokken. F. MEELHUYSEN WIE HEEFT TONG-TONG NO. 17? Door omstandigheden zijn we door onze voorraad Tong-Tong no. 17 van 15 maart heengeraakt en kunnen aan aanvragen om toezending van dat speciale nummer niet voldoen. Wie van onze lezers, die er geen ge woonte van maakt de blaadjes te bewaren, zou ons Tong-Tong no. 17 (voorplaat: vruchtenverkoopsters bij de kawat) willen afstaan? We zou den u er héél dankbaar voor zijn! Redactie. Als ik van mijn dagelijkse middagtocht terugkwam zaten Pap en Mam aan de thee op het witte ijzeren tuinzitje en het sche- mergouden licht van de naderende zons ondergang lag al over de tuin. Mam had de elegante hoge theetafel die helemaal niet bij het zitje paste, naast zich staan maar het was Pap die mijn thee inschonk en me Huntley Palmer beschuitjes gaf of pisang goreng, netjes op een bordje. Dan waren we net een echte familie en dat voelde aan als een nieuw boek of het vio- letbruine kaftpapier. Als 't extra goed ging kwamen de Har- tema's met hun vier dochters luidruchtig binnenwaaien en weerklonk het voorerf van levendige conversatie en gelach. Ik zat er muisstil en gelukkig bij en keek ieder de woorden uit de mond. Aan de jongste doch ter Hartema, Emmy, zou ik een vriendin gevonden hebben, passender dan Noesje en warmer dan Nonnie als er intussen niet iets met me gebeurd was. Ik was niet bang meer maar aldoor alleen. Ik voelde me er zeker niet ongelukkig onder, het sprak alle maal vanzelf voor me: als ik me koest hield kwamen af en toe mensen om me gezel schap te houden, meer kon men redelijker wijze niet verlangen. Op uitgestorven stralende zondagen volg de ik soms de door assembomen over schaduwde weg naar Emmy die even buiten de plaats woonde, maar ik hield nooit iets van haar over. Alleen volgde ik de weg te rug: de scherpe bocht onder de assembo men, de tweede bocht onder de open he mel, de spoorwegovergang, het station en de Chinese school, onze straat, de witte tuinpoort ,de kembang sepatoes, de twee kleine djamboebomen, de twee bougain villes, het tuinzitje - alles vertrouwd en toch vreemd alsof ik 't op een foto zag. Ik wilde er wel toe behoren maar het wou niet veel met mij te maken hebben, het was niet onvriendelijk maar onverschillig. (wordt vervolgd) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 14