DONGENG OVER INDIE.. Soms zijn er brieven die mij méér boeien dan knappe verhandelingen of goed geschreven verhalen. Er zit iets diep-menselijk en directs in, zelfs al is het soms alleen maar „dongeng" (mij merend vertellen) dat men doet. Zouden onze lezers er ook door geboeid zijn? Hier een fragment uit een lange brief van „Oma" van der Made-Klein. Inderdaad bedoelde ik dat we alleen 't Javaanse volk kunnen helpen door te den ken aan hun adat, hun eeuwenoude tradi ties, hun hele opvatting geloof en dat is alleen mogelijk door zoals mijn man deed, overal waar we kwamen te luisteren en met ze te praten, met de toekangs, de koelies, de djaksa, patih, regent, waar hij ook mee te maken had. Hij was ,,pur-sang" Hollander, de eerste van de familie die naar Indië kwam, en hoe weinig ,,pur sang" van de collega's in de suiker, van de handel, van zovele an dere bedrijven, gaven zich de moeite er dieper in door te dringen. Het BB en de juristen, zoals mijn vader, hadden het voor hun studie nodig en zo heb ik voor het BB altijd veel respect ge had, o.a. Brieven van Opheffer, een genot om te lezen, voor 't grote begrip voor 't volk... Verder stam ik af van een Sultans doch ter van Bantam: zij was mijn overgroot moeder getrouwd met iemand van de uit Europa gekomen Indische Compagnie, die als commandeur in Bantam werd geplaatst, eind 1700 je begrijpt hoe wij dus samen- geweven zijn met Indië. Daarbij was mijn grootvader Klein, die dus 50 jaar advocaat was op Batavia met Jhr. Loudon de voor vechter voor vrijlating van de slaven. Ons grootvaderlijk huis stond, en zal er nog wel staan, op Molenvliet, en werd be schreven in Oud-Batavia toen met de 300-jarige herdenking, o.a. 't Trappenhuis en 't badhuisje aan de kant van het grote hek. Mijn moeder kwam als 1e van haar familie in Indië en trok dus bij mijn groot ouders in waar wij allen geboren werden. 't Portret van die sultansdochter is hier in Holland, bij een neef in Voorburg. Evengoed als elk mens in zijn eigen le ven dikwijls tot 't diepste leed heeft af te dalen en dan pas tot bezinning komt zo gaat het ook elk volk wat wist het Hollandse volk van Java en die hele grote archipel af -immers niets, en zoals er zo veel door eigenbelang vernietigd wordt moet worden om tot begrip te komen van wét men mir nichts - dir nichts ver nietigt. Zo hebben wij allemaal deze ellende en dit drama van ons dierbaar Indië mee moeten maken om de diepere oorzaak te ontdekken. Ik weet al bijna 20 jaar lang door een droombeeld (ik heb er meer ge had in het kamp, na 't kamp) en altijd ze allemaal opgeschreven, en altijd zeer bij zondere dat het weer goed wordt; ik zal dat droomvisioen op een apart blaadje neerschrijven. Je verzuchting, dat je de hele Tong-Tong er bij neer zou willen gooien, kan ik me begrijpen, maar wij worden immers alle maal gedreven door iets, ik beweer Gods Mevrouw van der Made in 193 7 bij het poort je van haar "Villa Rozenhage" te Sarangan. "Alles sal reg kom..." stem, om een taak voort te zetten die je op de schouders gelegd werd al bij je ge boorte. Al is men zich daar natuurlijk niet van bewust, maar jij wordt erdoor gedre ven nietwaar en zolang als je je van je taak bewust bent om deze Band eigenlijk aan te houden zolang zul je er ook de kracht voor krijgen en wie wéét, wonderen zijn de wereld niet uit en ik beweer wanneer men iets doet met z'n gehele hart dan rust daar zegen op zo zeker als 2 x 2 4 en dus: blijft op dat van je trouwe hulpen voor en aan het wonder vertrouwen, dat jouw werk en Tong-Tong op de een of andere manier een succes zal worden, en ik weet dat je 't niet doet om 't succes, maar om 't werk de gedachte die er in dat werk zit, niet waar en dan wordt het goed. Ik heb me na alle verlies ingezet om de militair zowel ons KNIL als OVW voor en na de oorlog dus de OVW'er erbij te helpen, alléén om te helpen en ben rijk geworden aan grote vriendschap en de eenzaamheid wordt opgeheven door het klaarstaan om te „luisteren" en vandaar voor mij de dagen omvliegen, en ik ben van 1886 I Ik ben begonnen aan mijn suikerleven toen ik met vakantie was maar op geen stukken na ermee klaar en wacht een vol gende rustige periode af. Je behoeft er niet op te antwoorden weet heus wel hoe beperkt je tijd is maar we zullen het allen nog beleven dat er weer veel begrip, nu meer dan vroeger, zal komen voor ons arme volk in Indië. Op 24 dec. 1948 had ik het volgende beeld ('t was wederom als een antwoord op innerlijke vragen over ons Indië, waar geen sterveling antwoord op zou kunnen geven). Die nacht van de herdenking van Chris tus geboorte was ik vroeg naar bed ge gaan. Van een Kerstviering bij mijn broer vroeg weggegaan boordevol herinnerin gen, waar hij geen notie van had. Kon maar niet in slaap komen, 't Leek wel alsof ik benauwd was, maar m'n hart klop te toch normaal telkens luisterde ik in die dommel er naar omdat ik telkens wakker was in die benauwdheden. Tot in eens 't weer leek alsof mijn ogen gesloten moésten blijven. Ik bevond me in een ruim te, waar ik rustig rondliep, terwijl ik vlak bij me steeds rustige Oosterse gestalten bezig zag Javanen met goed aristocra tische gezichten van de Javaan en die men sen liepen af en aan op regelmatige af standen naar een stellage ('t leek mij iets van een bren of klein kanon) zag echter geen vuur en hoorde geen knallen en in mijn binnenste stelde ik de vraag: Wat doen jullie toch, waarop ik geen antwoord kreeg, maar bij mezelf dacht: 't lijken wel „als wachters in de nacht" en ik keek naar het beeld, wat zich opzij van die gang waar zij af en aan liepen vertoonde: n.l. de horizon zoals wij die in Indië bij zons opgang zien, n.l. met oranje strepen de zon in een schijf boven de horizon de schaduwen van de Salak-palmen en ander struikgewas nog in het donker. Ik keek toen voor me uit op de grond en zag (het leek wel of ik tussen over en achter mij liggende kamers stond) een warreling van draden 't leken wel de zwarte Indische haren, die altijd dikker zijn dan die van Europese vrouwen - in mezelf weer de gedachte: „corrupte draden" als ver bindingen tussen de deuren. Ik trok er aan en bleef trekken er kwam een persoon voorbij zag hem niet in het gezicht en die trok eraan, draaide er een knoedel van trok 'm kapot en gooide 'm van zich af en meteen zag ik uit een plotseling ontdekte gang rechts van me een stel aan komen waarvan 1 kennelijk opgebracht die 't gezicht van de Jap had en de lengte van een Javaan. Achter die lange vent liep een vrouw, oosters type met een witte hoofdtooi (kanten sjawl) deed erg ginne gappend; ze passeerden mij en hij ver dween met zijn begeleider in een der ka mers achter mij (gedachte bij mij: die wordt weggewerkt). De vrouw kwam even later in een zijgang weer tevoorschijn en hoorde ik mezelf zeggen: ga gauw weg gauw. Het was alsof ik de vijandelijke stemming tegenover haar om me heen voelde. Toen werd ik bewust wakker door 't luiden (in Utrecht) van alle klokken die de H. Mis voor de herdenking van Christus' geboorte luidden en op dat moment passeerde een fietser al fluitend mijn straat (de W. Ba- rendszstraat waar ik vroeger in Utrecht woonde). Waar ik ook andere voetstappen hoorde. Hij floot het koor uit de 9e symph. van Beethoven „Alle Menschen werden Brüder". 't Was zo overweldigend dat ik in huilen uitbarstte, 't Was of ik 't niet vatten kon - opnieuw een antwoord te mo gen ontvangen. Ik weet nu voor me zelf, dat de goed willende Javanen uitkijken ('t type Javaan met Koeploek op leek op de sultan van Djokja) tot zijn tijd gekomen is. Mevr. H. M. v. d. MADE-KLEIN 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 19