VAN LEED EN VOORUITGANG
Nieuw spreekwoord
Bijgaand navrant stukje werkelijkheid
uit India schreef Jan Ball na een bezoek
aan een hospitaal in Bombay, waar een
kennis was opgenomen, en waarvan hij
o.m. getuigt: „De liefde en bekwaam
heid van de zusters, allemaal meisjes
uit Kerala, is voor ons, die aan de au-
tomobielreparatieachtige stijl van wes
terse ziekenhuizen gewend zijn, een bij
na vergeten ervaring".
Aan de ingang van het moderne, in strakke
lijnen, opgetrokken TATA MEMORIAL HOS
PITAL in Bombay stond een ,,Jo Spierach
tige" groep mensen.
Een oude man in een „dhoti", twee jon
getjes, die zogenaamd op de geparkeerde
auto's passen, met hun stofdoeken in hun
hand, een kranige jonge politieagent met
zijn handen op de rug en in die handen een
politieknuppel. Verder twee schurftige hon
den, zittend met hun tong uit de bek. Op de
grond vlak bij de trap met haar armen gesla
gen om een der kolommen van het gebouw,
zat een vrouw luid te klagen. Het klonk zo
verdrietig, zo hartverscheurend en meteen
zo oeroud, dat het wel leek alsof vijftig
eeuwen van leed werd uitgehuild.
Voor haar gekruiste benen kon je als je
dichterbij kwam een pot zien, een aarden
pot.
Het was een onbegrijpelijk contrast, dit
prachtige, duidelijk efficiënte gebouw en die
vrouw - niet oud, niet jong - die het rituele
doodslied uitbrengt zo oud als het Sanskrit
zelf.
De omstanders zijn hulpeloos en verlegen,
maar tegenover haar staat nu een man in
een keurig overhemd met een das om. Hij
spreekt haar zacht maar streng toe in het
Mahrati. Zij hoort hem niet en zij ziet hem
niet en haar geweten neemt in volume toe.
Zij wiegt met haar hoofd en rolt met haar
ogen.
De netgeklede heer geeft het op en gaat
hoofdschuddend de trap weer op. Later zegt
hij tegen me: ,,Hoe kan je nu een modern
hospitaal opereren, als je met zulke kunste
makers te doen hebt". Het arme mens is van
haar dorp komen lopen, en de hemel mag
weten hoe lang ze daar niet over gedaan
heeft, alleen maar om hier te horen dat haar
man gestorven is. Wij hebben hem binnen
24 uur moeten verbranden volgens de wet
en we hebben het volgens de regelen ge
daan. Wij hebben haar de as gegeven, zoals
het hoort. Waarvoor moet ze nu dit dorpse
rituele gejank beginnen. De patiënten in dit
ziekenhuis worden er maar nerveus van.
Buiten is de vrouw nog niet gekalmeerd.
Zij heeft haar beste sari aan, heeft al haar
juwelen aan een gouden ring door de
neus en zilveren ringen aan haar tenen.
Maar haar verdriet is echt en zij kan het
niet helpen, maar ze moet ervan getuigen.
Een oeroude drang dwingt haar.
Bij het naar huis rijden fantaseer ik het
toneeltje, waarin haar man niet in het zie
kenhuis in de grote stad was gestorven
maar in haar dorpje. De vrouw verlaat haar
huisje, gaat met het hoofd gebogen naar
het dorpsplein en begint haar doodslied.
Andere vrouwen voegen zich bij haar. Zij
hebben bloemen bij zich en beginnen die
bloemen aan touwen te rijgen. Mannen ko
men en zij gaan er niet ver vandaan zitten.
Zwijgend maken ze een draagbaar van
bamboe, zodat morgenochtend, binnen de
24 uur, zoals de wet het voorschrijft, de
man naar het crematorium kan worden ge
dragen, bedolven onder de bloemen. Zo
hoort het, zo heeft hij de beste kans om
voor de tweede maal geboren te worden.
Maar zo is het niet in haar dorp, zij is
in een onbegrijpelijk mooie en rijke stad,
waar auto's rijden en in elke straat palei
zen zijn. Zij zit nu voor zo'n paleis, waar
nette heren rondlopen in witte jassen, met
ernstige gezichten en met van overver
moeidheid gerimpelde ooghoeken. Zij pra
ten met nuffige verpleegsters, zij zijn allen
efficient als een computer en ongelooflijk
bekwaam. Zij zijn Indiërs zoals zij, maar
zij kan hun niet goed verstaan en zij haar
niet. Maar een ding heeft ze begrepen toen
men haar de aarden pot gaf met de as:
Haar man is dood.
Nu MOET ze het familiebericht geven.
In plaats van kaarten: Heden overleed in
den Heer Krishna, zacht en kalm, mijn man.
Bloemen en een draagbaar als het U belieft,
bloemen en een draagbaar Zoals het
hoort!
Maar niemand verstaat haar, sommigen
grinniken, een keurig geklede heer spreekt
haar aan maar ze hoort hem niet, want ze
moet bloemen hebben en een draagbaar.
De auto opassertjes gaan verveeld weg.
De politieagent weet wat hij doen moet,
want hij weet dat er wat zwaait als hij het
niet doet. Die heren van Tata zijn niet mis.
Met zachte drang krijgt hij haar overeind;
hij doet het met groot respect, want ten
slotte komt zijn vader ook uit een dorp.
Dat was lang geleden, maar hij weet het
nog. Hij leidt haar naar de straat, de aar
den pot in zijn hand. De vrouw begint haar
lange weg naar haar dorp, maar weet niet
of haar man nu wel zo'n grote kans heeft
om voor de tweede maal geboren te wor
den.
JAN J. LOWEY BALL
Er is een oud en bekend Engels spreek
woord dat zegt:
"He who fights and runs away
Lives to fight another day".
(Hij die vecht en vlucht, leeft om een
andere dag te kunnen vechten).
Dit spreekwoord is vaak aangehaald om
aan te tonen dat Britten lafaards zijn.
In de strategie is het echter gewoon een
tactiek, die inderdaad overwinningen mo
gelijk maakt in de toekomst. Zo heeft Wel
lington Napoleon kunnen verslaan.
o
Voor Tong Tong hebben ,,de kaarten altijd
anders gelegen." Wij liepen nóóit weg. Om
dat we het vreemd genoeg gewoon ,,niet
konden opbrengen". Men heeft dat vaak
idioot genoemd. Anderen weer: moed.
Het is geen van beide. Het is tactiek.
Een ander soort tactiek, die nu eenmaal bij
ons past; waar we vermoedelijk voor gebo
ren zijn al hebben we het pas laat ont
dekt.
Deze tactiek leert ons een nieuw (zelf
gemaakt) spreekwoord:
„He who fights, NOT runs away,
Lives to fight another day".
(Hij die vecht en NIET vlucht,
Leeft om een andere dag wéér te
vechten).
o
Veel jongens uit Indië kennen deze tac
tiek uit ervaring. Ook al krijg je er ongena
dig en kansloos van langs, vecht terug, te
deksel, VECHT TERUG! Lol En opeens
gaat die andere vent weg. Kapoh! Je wordt
de volgende dag wéér „ophewah", asee-
see, kloppen wéér. Net zo lang tot die an
der (al is hij veel sterker en al heeft hij
zelfs gelijk en jij ongelijk) er genoeg van
krijgt. Naaaa! Hidoep!
Dat is, herhaal, GEEN moed. Dat is tac
tiek. „Mèmang begitoe si!" (Sommige men
sen zijn nu eenmaal zo). In onze grote Indi
sche groep abonnees en niet-abonnees,
bestaan beide „tiek-takken". De niet-door-
vechters komen eens terug en doen wéér
mee. You're welcome!
En de anderen? Al ben je kebentoes,
berbondjol, roesak dan boebrak, beuk dóór,
luitjes!
„Mèmang begtioe si..."
T. R.
(Dit geldt óók voor méér meisjes dan
jongens graag sputterend willen toegeven.
Maar we wéten het, ja lui? Dus ook: „Hi
doep, meisjes!").
Wij bidden de briefschrijvers die
veel te laat of zelfs in het gehee'.
geen antwoord kregen, ons dit niet
kwalijk te nemen. Alle werkuren zijn
niets meer bij.
Ook zijn wij de mensen dankbaar
die wij destijds het abonnements
geld verkeerd berekenden en dus
een foute aanmaning stuurden, dat
zij niet razend werden, maar een
vriendelijk correctiebriefje stuurden.
In een woeste wereld van veel
boosheid en strafbelustheid zijn zul
ke lezers gewoon oasen