zonde mensen. Tijdens de korte middag
pauze die soms maar enkele minuten duur
de kregen de mannen een „pint" koude
gekookte rijst te eten die ze hadden mee
gebracht, en wat bonen. Daarna werkten
ze tot het invallen van de duisternis. Ze
werden opgejaagd met vuistslagen, stom
pen met geweerkolven, stokslagen en zwe
pen van metaaldraad. Iemand die verdacht
werd van langzaam werken werd gedwon
gen een uur te gaan staan en een zware
steen boven zijn hoofd te houden. De
woorden „Speedol" of „Hajaku!" (dit is:
„Schiet op!") en „Bakero!" (dit is: „Stom
kop!") lagen op de tongen van de Japan
ners en Koreanen verankerd.
DE IJZEREN ROEDE.
Een bekende Koreaan, genaamd Royama,
placht met een scherpe stalen spies te
zwaaien en eens kliefde hij daarmee de
hoofden van twee officieren open. In het
donker marcheerde men terug naar het
kamp. Wonden en zweren werden bij het
licht van een vuur onderzocht. Het avond
eten, meestal 10 uur, bestond weer uit rijst,
bonen, thee en soms een stukje vlees of
„yak" zoals dit werd genoemd. Velen za
gen weken achtereen hun kamp nooit bij
daglicht, want rustdagen bestonden niet.
De hutten krioelden van wandluizen en lui
zen. Zo ging het gedurende de vijf maan
den van de natte moesson; de regen viel
elke dag in stromen neer en de zon was
zelden te zien.
In één van de beruchte werkkampen van
Nederlandse krijgsgevangenen aan de Si-
am-Burma spoorweg, het kamp heette KUI
(uitspraak: koe-i) en lag ten Noorden van
het krijgsgevangenenschap HINDATO, wer
den op bevel van de Japanners tientallen
uitgemergelde en in lompen geklede krijgs
gevangenen door hun lotgenoten op bran
cards, gemaakt van oude matten en stok
ken naar de spoordijk gedragen. Liggend
of moeizaam opzittend, op een rij neerge
zet, moesten ze in de regen en koude wind
bolletjes samengeknede aard aan elkaar
doorgeven die tegen de spoordijk werden
opgeplakt. Van deze krijgsgevangenen (al
len Nederlanders) stierven er soms meer
dan tien per dag.
Ongeveer 1.600 mannen werden in Son-
karai te werk gesteld om een grote brug
over de rivier te bouwen, hetgeen ge
paard ging met lange uren in het water
staan. Van de oorspronkelijke 1.600 stier
ven er tussen de 1.200 en 1.300. Meer
naar het Zuiden werden 20 mannen die de
opdracht hadden een nieuw kamp aan te
leggen, uit dit werk weggehaald door een
stel technici om pijlers te bouwen voor een
kleinere brug. Een Britse officier vond hen
toevallig een week later. Ze hadden da
gelijks vanaf het ochtendkrieken tot 10 uur
in de avond gewerkt, in het water staande
tot aan hun oksels, en daartoe geforceerd
door de nodige slagen en striemen. Geen
één overleefde het.
Zoals al gemeld, waren ruim 2.000 man
nen lichamelijk niet fit toen ze Singapore
verlieten en zelfs de zogenaamd gezonden
waren te dien tijde verzwakt door onder
voeding. De lange en onverwachte mars
vanuit Bampong verzwakte de hele groep
nog meer. Onder zulke werk- en levens
omstandigheden en op zo'n mager dieet
verslechterde hun gezondheid nog meer.
Een paar dagen nadat men de kampen be
reikt had brak in vijf ervan cholera uit die
een totaal van 637 doden eiste. Het enige
wat de dokters konden doen was het in
spuiten van een zoutoplossing, gemaakt uit
zout van de rotsen en gekookt rivierwater.
Men deed het met geïmproviseerde canules
gemaakt uit rubberbuizen van stetoscopen
en holle bamboenaalden.
GEBREK AAN GENEESMIDDELEN.
Over de hele linie was er een ernstig ge
brek aan geneesmiddelen. Behalve wat be
treft de weinige manden met inhoud die
op de mars waren meegebracht en een paar
kisten met voorraden die waren aangevoerd
voordat de weg onberijdbaar was geworden,
waren de artsen afhankelijk van de Japan
ners die, nadat ze hun eigen volk van het
nodige hadden voorzien, heel weinig over
hadden om af te staan. Met de inheemse
koelies was het nog erger gesteld. Die kre
gen helemaal geen medische hulp. Als ze
te ziek waren om te werken, werden ze in
de jungle gejaagd om daar te sterven. In
enkele gevallen is geconstateerd dat ze
begraven of verbrand werden voordat ze
overleden waren.
De enige medicijn waarvan men redelijke
hoeveelheden beschikbaar had, was kinine,
maar weer onvoldoende voor prophylac-
tisch gebruik De mannen liepen doorgaans
op blote voeten (want laarzen waren al
spoedig versleten en werden niet vervangen
door nieuwe); ze waren gekleed in ge
scheurde shorts of lendedoeken en ze
werkten in een dicht en doornig struikge
was, zodat hun armen en benen vol wonden
zaten. Die wonden gingen ontsteken en
tengevolge van het geringe weerstandsver
mogen ontstonden geweldige tropische zwe
ren waardoor soms het scheenbeen van
knie tot enkel werd blootgelegd. Verband
middelen waren niet beschikbaar, behalve
enkele die men kocht van Thaise marskra
mers. Men maakte geïmproviseerde ver
bandmiddelen van puttees, lappen oude
kleding en pisangbladeren. Als de zweren
te groot waren geworden amputeerde men
de ledematen. Van de 75 mannen die am
putaties ondergingen, bleven er maar een
paar in leven.
Tegen dysenterie waaraan 831 mannen
overleden, gebruiken de artsen in de eerste
vier maanden eigengemaakte houtskool.
Tegen beri-beri (een voedingsstoornis ver
oorzaakt door gebrek aan vitamine B
waaraan 413 mannen stierven) vroegen de
artsen aan de Japanners om het zilvervlies
van de rijst; geen moeilijk in te willigen
verzoek, zou men denken, in een land dat
een aanzienlijk rijstoverschot produceert.
Maar het zilvervlies was nodig voor de
paarden van de Keizerlijke Japanse Cava
lerie. Malaria veroorzaakte 131 overlijdens-
gevallen, maar 70% van de mannen had
de ziekte onder de leden. De meest alle
daagse doodsoorzaak was een combinatie
van atle vier, dysenterie, ondervoeding,
malaria en zweren. Schurft was natuurlijk
een algemeen voorkomende kwaal.
Operaties werden meestal uitgevoerd
onder een klamboe, maar soms in de open
lucht terwijl een hospitaalsoldaat de vlie
gen trachtte te verdrijven. Sommige am
putaties werden verricht met timmermans
gereedschap. In één kamp leenden de Ja
panse technici een zaag uit onder voor
waarde dat deze goed gereinigd zou wor
den teruggegeven. Er was geen kattedarm
en daarom gebruikte men zwart garen, ver
kregen door het uitrafelen van klederen.
Bedpannen en haast alle potten en gereed
schappen in de hospitalen waren gemaakt
van bamboe. Medische rapporten werden
geschreven op bamboesplinters.
De Jappen aanvaardden zwakte, malaria,
beri-beri, door verzweringen openliggende
benen, enz. niet als redenen om iemand af
te keuren voor zijn werk. Ze hadden als
vaste gedragslijn, alle zieken op een ver
minderd rantsoen te stellen om hen te
dwingen weer aan de slag te gaan en zo
weer hun volle rantsoen te verdienen.
„Ziekte", aldus een Japanse bekendmaking
aan de gevangenen, „zelfs nietgefingeerde,
is gebrek aan discipline, en sabotage van
de inspanning die het Keizerlijke Japanse
Leger zich getroost".
HET MEEST GESLAGEN.
Het medisch personeel kreeg meer slaag
dan welke andere groep ook, behalve de
tolken. De tolken die in woordenwisselin
gen tussenbeide kwamen (dit werd door
gaans veroorzaakt door taalmoeilijkheden),
de artsen die trachtten zieken te onttrek
ken aan werkgroepen, werden veelvuldig
geslagen, geschopt en vaak verwond door
woedende Jappen en Koreanen. Een tolk
nadat hij ernstig was mishandeld, nog eens
genoodzaakt twee uur op één been voor
een open vuur te staan met zijn andere
been boven het vuur. Daarna werd hij be
handeld aan ernstige snijwonden, kneuzin
gen en brandwonden, maar hij moest vier
dagen latrines in de modder graven voordat
hij tot het hospitaal werd toegelaten.
Een krijgsgevangene die als Japanse tolk
dienst deed was een zeer belangrijke fi
guur. Hij was niet alleen vertolker, maar
ook adviseur en politicus. Het beoogde
doel werd alleen bereikt, wanneer de ver
taling op de juiste wijze en op een gunstig
tijdstip werd voor gebracht. Alle ogen wa
ren dag-en-nacht op hem gericht. Een ieder,
krijgsgevangene of Japanner, had hem vroeg
of laat nodig voor elk denkbaar onderwerp.
Omdat hij „geen minuut" met rust gelaten
werd, sliep hij alleen als hij niet meer op
zijn benen kon staan. Hij was de meest be
kritiseerde persoon, eerst geschuwd, soms
omdat hij met de Japanners vriendelijk sprak
en lachte, direct veracht, gehaat of ver
vloekt, maar daarna „ontdekt", gerespec
teerd, gelie.fd en bemind. Een Japanse tolk
in krijgsgevangenschap werd door de grote
verantwoordelijkheid van zijn werkzaamhe
den beschouwd als te zijn een officier en
nooit werd hij door de Japanner voor min
der dan voor die rang te woord gestaan.
Geen verbetering trad in totdat de spoor
weg was voltooid en de „Force" uit de
jungle werd teruggetrokken. In november
eiste de Kempeitai een volledig rapport
van de oudste Britse officieren. Geruchten
hadden Tokio bereikt. Maar toen was het
kwaad geschied. Een enkele concessie, een
enkele verbetering werd hier en daar be
reikt. Maar in het algemeen gesproken
werden herhaalde protesten, gericht tot de
Japanse officieren, genegeerd. Acht officie
ren deden een poging om te vluchten en
de wereld op de hoogte te stellen van wat
er gaande was. Vier kwamen in de jungle
om. Vier werden weer gevangen genomen
6