I
WÊIÊË3K»
Twee Indo schilders
Wie jaren geleden de Franse film
„Les quatre cents coups" gezien heeft,
kan het einde ervan nooit vergeten. Als
de hoofdpersoon, een Parijse school
jongen, de misere van een door twist
verdeeld huis en een tyrannieke school
niet verdragen kan, en daarna, einde
loos achterna gejaagd als schooiertje
in de stad, eindelijk in uiterste wan
hoop alles de rug toekeert en vlucht,
ergens naar zee, keert hij zich nog
even om en ziet U door de camera
aan als een beangst, vluchtend dier.
Op dat moment draait de film niet ver
der af en wordt een still", dus een
statische foto. En dit onverwacht en
schokkend moment van absolute stil
stand lijkt eeuwig. Zoals ook eeuwig
het Lot is van de mens die gejaagd
wordt en zoekt naar zijn Geluk. Het
was een meesterlijke trick" van de
regisseur.
Evenzeer worden wij geschokt door
de trick" die ongewild het schilderij
van Eric Klinkert ons speelt. Het heet
„Serimpi Dancers" en is een laatste
blik achterom van een Indo, die het
woelige Indonesië is uit gejaagd, het
in het benauwde Holland niet uithou
den kan en dan gestort is in Amerika,
dat tenminste nog de wijdheden van
weleer heeft.
Omziend naar zijn land van herkomst
weet Eric dat dit alles nooit weer
om zal komen: zijn laatste im
pressies van zijn geboortegrond
zijn als het ware versteend. Het
schilderij doet in al zijn primitieve
eenvoud even melancholisch aan
als de schilderijen van De Chiri-
co: er is geen leven meer in;
de beweeglijke boeiende serimpi
dans is opeens met een tover
staf aangeraakt en heeft de laat
ste ontroering immobiel vastge
legd. En tóch is het alsof je
ademloos wacht tot uit die tem
peldeur daar een levende figuur
naar boven komt en dat elk ogen
blik de danseressen weer dansen
gaan...
Een ademstokkend schilderij.
Is Eric Klinkert de Indo die
terugkijkt, Peter Edwards van
Muyen kijkt vóóruit. Hij is zich
bewust van een sombere wereld,
waarin alles is ingekooid. De
natuur leeft niet meer; alles is
zwart. De bomen op de voor
grond zijn tralies van een ontzaglijke
kooi. Hier is geen hoop.
Maar daar voorbij, ver aan de kim,
gloort een nieuwe dag. In het schamele
hutje op de voorgrond brandt een ne
derig houtvuurtje, waarvan het Licht
van de Hoop een eerste groet is aan
De Nieuwe Dag. De man bij dit vuur
tje is de tot het prilste leven weerge
keerde mens, die overleven zal.
Beide schilders zijn jonge dertigers,
hebben voorheen nooit „aan schilde
ren gedaan". Beiden zijn pertinent
nooit tevreden geweest met de „klas
sieke Indische schilderkunst": nogal
zoetelijke platen van flamboyants en
lila vulkaankegels. Beiden voelen er
niets voor dat schilderkunstige beeld
nog in leven te houden met namaak-
schilderijen van de werkelijkheid die
tóch voorbij is.
Eric rekent af met dit verleden door
het te „verstenen". Merkwaardig ge
noeg is zijn schilderij bijzonder kleur
rijk, zij het in een kleurengamma dat
ongewoon is voor Europa, en sterk
Aziatisch aandoet. Daarentegen is Pe
ter's schilderij practisch zwart-wit. Als
of hij in het heden geen enkele kleur
zien kan. Alles is nacht en donker en
dood. Wat alleen nog maalt is het glo
rende licht aan de kim: hoe de nieuwe
wereld zijn zal, weten wij niet, maar
het zal LICHT zijn.
Beide schilders zouden geen kans
gekregen hebben in Europa dat uitge
splitst is in scholen en stijlen zonder
het vermogen om anders te kunnen
zien dan het eigene. In Amerika daar
entegen (en vooral in Californië met
een sterk Aziatisch coloriet in de maat
schappij) konden ze wel begrepen
worden. Beide schilders wonnen op de
jaarlijkse Art Show in Pasadena een
First Award.
Dat betekent niet dat ze constant
goed zijn. Beide schilders zijn nog al
tijd wanhopig op zoek naar zichzelf.
Beiden hebben zich van de werkelijk
heid en de moderne kunst afgewend,
alsof ze daar geen heil in zien. Beiden
bewegen zich bij voorkeur op surrealis
tisch en symbolisch terrein.
We weten niet of Peter en Eric ooit
hun bestemming als schilder bereiken
zullen. Het merkwaardige is dat dat
hun ook niets schelen kan. Wat zij
alleen maar willen is zichzelf leren
kennen; niet als Indonesiër, niet als
Nederlander (Europeaan) of Ameri
kaan. En zich welbewust en vastbeslo
ten afgewend hebbend van alle voor
beelden en aanlokkingen, hebben ze
zich op de eerste plaats hervonden als
Indo. Voor wie het verleden versteend
is, voor wie de Toekomst nog maar
een vaag schijnsel is aan de horizon,
verder niets. Maar die in hun ledige
ik een volkomen nieuwe en scheppen
de drang hebben ontdekt die geheel
nieuwe wegen inslaat. Selamat djalan,
Njo!
Op mijn woord: Peter en Eric zijn
de twee eerste Indo's, die schilderen
als onafhankelijk en nieuw Indo. Ze
gaan nog een heel lange weg met veel
teleurstellingen. Grijp niet te hoog,
Tjih! Blijf met je voeten op vaste grond:
je hart.
TJALIE ROBINSON.
Vv
17