volk, dat vooral in de eerste jaren van
de strijd aan het Gouvernement be
langrijke diensten heeft bewezen.
Reeds spoedig had Dezentjé be
speurd dat er ten noordoosten van
Ampel in Gagatan en Serang wat
broeide. Aan de regent van eerstge
noemde plaats had hij een ernstige
brief geschreven, doch de boepati had
Dezentjé's schrijven met smalende
woorden op de grond geworpen. Wie
niet horen wil, moet maar voelen
Dezentjé en de zijnen waren er met
een 1000 man troepen op af getrokken.
Het gevolg was, dat de regent zoete
broodjes bakte, en zich tot overgave
bereid verklaarde, mits in ambtskos
tuum. Het decorum moest behouden
worden. Alzo geschiedde, Dezentjé
trok nu met zijn troep nog verder door
tot Serang, waar de dalem van de op
roerige pangéran verbrand werd. Eén
bericht verhaalt zelfs, dat daar toen
een benteng gebouwd werd, die de
naam Dezentjé" ontving.
Dit krachtdadig optreden was voor
het geheel der krijgsverrichtingen niet
zonder belang. De vijand, door
Dezentjé vanuit het zuidwesten be
stookt maakte het juist in die tijd (sept.
1825) de Samarangers erg lastig, zodat
het ergste gevreesd werd. Dezentjé's
successen waren een lichtpunt in de
duisterste periode van de oorlog.
Toen een maand later de muiters
weer tot Krang Gedé oprukten, werkte
Dezentjé nauw samen met de bevel
voerende officier Kilian, een flink, maar
tactloos man, die de Javanen van zich
af dreigde te stoten.
Dezentjé, gedegen kenner van volk
en taal, wist misverstanden te voorko
men en de officieren kregen order, in
samenwerking met hem op te treden.
Zelfs de opperbevelhebber, generaal
de Koek, raadpleegde hem. De aanval
o,j Krang Gedé werd na een gevecht
van twee uren afgeslagen. Toen
Dezentjé tot de tegenaanval overging,
verstrooide hij de hoofdmacht der
vijanden.
Ook later werd Dezentjé nog bij uit
gebreider operaties ingeschakeld, b.v.
tegen Singa-Sari (febr. 1827), waar hij
behalve zijn eigen manschappen, ook
die van prins Mangkoe-Negara aan
voerde. Toen echter enige zijner sol
daten zich verwijderd hadden om een
pijpje opium te roken en daardoor
enige tijd ongeschikt waren voor het
gevecht, werden zij door muitelingen
overvallen en bijna allen gedood. Uit
wraak heeft Dezentjé toen een 60-70
desa's verbrand, hetgeen men moet
betreuren.
In dec. 1827 nam hij deel aan een
expeditie tot demping van een nieuwe
opstand in het Rembangse. De kolo
niale troepen leden toen een zware ne
derlaag, wat Dezentjé en anderen ook
deden, om de vluchtende soldaten tot
staan te brengen. Daarna werd hij nog
met 200 man infanterie, 200 man pie-
keniers en 100 cavaleristen naar Ma-
dioen gezonden.
Gaandeweg horen we weinig meer
over Dezentjé's optreden in de oorlog.
Dit is begrijpelijk. Door het overkomen
van verse troepen uit de buitenbezittin
gen en zelfs uit Nederland, was de
Nederlands-Indische krijgsmacht sterk
in kracht toegenomen. De toch enigs
zins geïmproviseerde krijgsbenden van
Dezentjé waren daardoor minder nodig
geworden. Er kwamen klachten over
hun lafheid binnen. Bovendien lag Am
pel niet meer in het middelpunt van de
strijd; de oorlog had zich westwaarts,
naar Mataram, Kedoe en Bagelen ver
plaatst. Tenslotte kwam er door de
invoering van het bentengstelsel: de
aanleg van vele kleine versterkingen,
die eenmaal onderworpen gebieden in
bedwang moesten houden, een grote
verandering in de wijze van oorlog
voeren. Dezentjé's manschappen wer
den nu, tegen betaling, voor de bouw
van kampementen en dgl. ingezet.
Dit neemt niet weg, dat Dezentjé's
verdiensten toch zeer gewaardeerd
werden.
„Waren er maar meer landheren ge
weest, die zo flink waren opgetreden,"
verzucht een militair geschiedschrijver,
dan „zou menig etablissement zijn be
houden gebleven". Hij wordt door tijd
genoten geprezen als wakker en flink,
om zijn waakzaamheid en activiteit, en
zijn doelmatige maatregelen, die b.v.
een begin van opstand in het Soeka-
watische smoorden.
Daar hij als burger geen Militaire
Willemsorde kon dragen, versierde
men hem met de orde van de Neder
landse Leeuw en met de medaile van
de Java-oorlog. Deze onderscheidingen
draagt hij op het portret, dat hierbij
wordt gereproduceerd en, wellicht als
het enige van een burger, tussen tal
loze militaire afbeeldingen op Bron
beek prijkt. Van zijn militaire activi
teiten (erfenis van zijn vader?) getuigt
ook de vorm, die hij aan het landhuis
Ampel schonk. Het leek eer een vor
stelijke dalem, was omgeven door een
hoge en dikke muur, die voorzien was
van vier bastions en een statige poort
Javaanse pradoerits in stenen schild
wachthuisjes stonden er met geweren
op wacht en tot in deze eeuw vertoon
den het Ampelse landhuis dit krijgs
haftig karakter.
Dezentjé had getoond, hoe door
moed, beleid en opoffering in oorlog
zelfs de ambteloze burger zijn vader
land vermocht te dienen, verzekert het
Gedenkboek van Bronbeek. (Arnhem
1881).
Toen de oorlog voorbij was, zal De
zentjé zich met nieuwe energie op zijn
landbouwbedrijf hebben toegelegd. Zo
gelukte het hem in 1833, zij het met
moeite en langs niet al te rechte we
gen, zijn huurcontracten verlengd te
krijgen. Daardoor was hij een der wei
nige „doorlopers", die zowel vóór als
na de Java-oorlog landhuurder waren
gebleven. Daarop schijnt hij zich met
grootse, wellicht al te grootse plannen
te hebben bezig gehouden, n.l. met het
graven van waterleidingen en een ka
naal. Van Pinggang tot Wonosegoro
was 't voor kleine prauwen bevaarbaar.
In 1837 liet hij zelfs opmetingen doen
voor het graven van een kanaal met
kostbare sluizen, dat 35 tot 40 Engelse
mijlen (dus 56 tot 64 km. zou worden).
De aanleg zou vijf jaren vergen en
ongeveer 80.000 vorderen (de heren
diensten wel niet meegerekend). Dui
zenden Javanen zouden er wel bij va
ren en het Gouvernementszout (van de
Noordkust en Madoera) zou men te wa
ter tot binnen de Vorstenlanden kunnen
brengen. Men bedenke, dat destijds de
spoorwegen op Java nog ontbraken en
het transport van het binnenland naar
de zee bezwaarlijk was. Met twee an
dere planters beschikte Dezentjé dan
ook over 300 draagpaarden, 48 karren
met dubbele bespanning, behalve nog
de draagossen, alles voor de afvoer zij
ner produkten, vooral koffie, naar Se-
marang.
Een bezoeker als ds. Budding, die in
1838 Dezentjé's gast was, was verrukt
over hetgeen hij te Ampel aanschouw
de. Hij was getuige van de voorbeeld-
loze uitbreiding, die de landheer aan
zijn onderneming gegeven had. Zijn
landen vormden a.h.w. een klein ko
ninkrijk, waarvan hij de souverein bleek
te wezen. Men zou gemeend hebben
bij een inlands vorst te zijn, zo uitge
strekt was het terrein, dat hij bebou
wen liet, zo talrijk waren zijn velden en
koffietuinen, zo talrijk de opgezetenen.
Binnen de muren van zijn dalem zag
men tal van bijgebouwen, wachthuisjes,
pondoks, vijvers, badplaatsen: verder
geweren, lansen, pieken, trommen, bos
hanen onder koerangan's, perkoetoet's,
maar ook een groot gamelan-spel, een
enorme klok enz. Daarbij was de heer
van dit alles gehuwd met een Solose
prinses, die de raden-ajoe-titel droeg,
bij een Christen-landheer te zijn.
Men begrijpt, dat men telkens meende
bij een inlands vorst of regent, niet
Helaas, aan al deze pracht en luis
ter kwam voor Dezentjé een al te spoe
dig einde. Reeds op 7 nov. 1839 kwajn
hij te overlijden, pas 42 jaar oud.
Talrijke nazaten hielden echter zijn
naam in stand en de herinnering aan
zijn persoon levendig.
51
E
TOKO TONG TONG is
Iedere zaterdag v. 12-3u.n.m. OPEN
Kom zelf kijken, uitzoeken, bestellen
en kopen
Alleen zaterdag verlaagde prijzen
Handdoeken, placemats, slofjes,
beursjes etc. etc.
Pr. Mauritslaan 36, bus 14 - lijn 10
7