Het „ouwe" Deli (I) door „Lodewijk" (L. A. L. Kortman) Hotel de Boer in Medan In Tong-Tong heeft maar hoogst zelden wat over Deli gestaan. Delianen schrijven blijkbaar erg moeilijk. Misschien brengt de hier beginnende korte serie van „Het Oude Deli" door Lodewijk meer pennen in beweging. Deli, het cultuurgebied van Suma tra's Oostkust, was in 1914, toen iK er aankwam, om er tot 1921 werkzaam te zijn in de Cultures, een apart en conservatief land. Alvorens over te gaan tot de be schrijving van toestanden en samen leving, eerst het volgende: De planters waren vogels van diver se pluimage: er waren jongelui „van goede familie", zelfs „deftigaards" on der, maar ook volksjongens en „uit- de-klei-getrokken knapen", maatschap pelijke kneusjes, zoals oud-officieren van Duitse herkomst, Engelse aristo craten, die „iets uitgehaald hadden" en Hollandse kneusjes, die, zoals ik, op de een of andere wijze, hun car rière waren misgelopen. Een zeer hete rogeen gezelschap dus. Er had zich, vooral in planterskrin gen, een bepaald gewoonterecht ge vormd, dat vaak op naïeve wijze tot uiting kwam. Hoewel administrateurs de beheerders der ondernemingen, en hun employé's, in zover het beschaafde en wei-opgevoede lieden waren (en dat hield vaak niet over) in gezelschap heel geschikt met elkaar omgingen, huldigde men toch bepaalde tradities, die de tegenwoordige generatie klein zielig en belachelijk zullen voorkomen. Enige voorbeelden: een assistent droeg b.v. een toetoep (hooggesloten jas) met 5 knopen. Administrateurs mochten 6 knopen dragen. - Een as sistent mocht geen vierwielig rijtuig hebben en voor zijn tweewieler (bug gy, sulky of bendy) geen groot (Au stralisch) paard, maar een Batak-pony. (Auto's waren er toen nog bijna niet). Eigenlijk een belachelijke differentiatie, maar niemand viel het meer op. Terwijl iedere „boerehufter" lid van de Witte Sociëteit te Medan kon wor den, als hij planter was, werden chefs van grote winkelbedrijven principieel gedeballoteerd, immers: zij waren „maar" Tokofrikken. Waarom dit een inferieur beroep zou zijn, begreep geen mens-met-hersens. Een zeer goed ding was het alge meen voorschrift, dat een assistent niet mocht trouwen voor hij het maxi mum salaris (toen 400 Gld.) had be reikt. Een administrateur was op de onderneming een zeer grote persoon lijkheid, vaak in zijn verbeelding nog groter dan hij de facto was. Deze he ren hadden vaak veel te veel noten op hun zang, zelfs op het gebied van het privéleven van hun assistenten. Bij het Inheemse bedrijfspersoneel heetten ze dan ook „Toean Besar", hetgeen grote heer betekent. Een voorbeeld van machtsaanmati ging, waaraan ik zelf op zekere dag kwam bloot te staan: Toen men mij, in 1915 of '16 tot se cretaris van onze soos, de „Boven Serdang-Club" gekozen had, kwam mijn administrateur op een morgen in mijn afdeling, waar zich het volgende gesprek ontspon: „Ik hoor, dat ze U tot secretaris van de soos gekozen hebben, is dat waar?" Op mijn bevestigend antwoord: „U begrijpt toch zeker wel, dat dat niet gaat!" - Ik: „Hoe bedoelt U dat?" - Hij: „Ik acht het niet verenigbaar met Uw werk, dat U door bijbaantjes wordt afgeleid." Ik: „Dat begrijp ik niet. Ik ben als particulier secretaris van de soos en als employé van de maat schappij werk ik op de onderneming. Over mijn vrije tijd wens ik als particu lier in vrijheid te beschikken en zelf te beoordelen hoe ik die besteed." Hij: „Nou, U heeft de keus tussen de soos en mijn onderneming." Ik: „U weet, hoe ik erover denk, dus U kunt be slissen." (Ik begreep, dat ik voorzichtig te werk moest gaan, want als ik mijn ontslag NAM, zou me dat drie maan den ontslagsalaris kunnen kosten, die de onderneming mij, wanneer het ont slag GEGEVEN werd, zou moeten be talen.) Ik ging dus weg en had, na een sol licitatie te Medan, binnen een week een beter gesalarieerde baan. Bij sommige maatschappijen was het in die tijd nog verboden, lid van de z.g. Assistentenbond, een vakver eniging van cultuuremployé's te zijn. Bij de grote Amerikaanse maatschap pij, waar ik van 1918-'21 werkte was dat niet het geval. De maatschappij zou er, in het geval, dat ik nu ga be schrijven zelfs voordeel van hebben. Wat toch was het geval? - Ik meen, dat het in 1919 - of 1920 was dat ik voorzitter was van de Kring van de Assistentenbond in het rayon Dolok Merangir, het centrum van onze en diverse andere maatschappijen. We hadden een stuk of 50 leden in onze kring. Op zekere dag ontving ons be stuur een brief van het hoofdbestuui te Medan, houdende mededeling, dat het inlands personeel van de Deli Spoorweg Maatschappij een staking oo touw zou zetten om betere salariëring en levensvoorwaarden en dat ons hoofdbestuur ons voorstelde, de bond solidair te doen optreden met die sta kers. Ik schrok van dit bericht en na bespreking met mijn mede-bestuur be sloten we een algemene vergadering te beleggen, waar we de kwestie aan de leden zouden voorleggen. Het be stuur was van oordeel, dat het voor stel waanzinnig was. Immers, wanneer een vitaal bedrijf, dat een spoorweg maatschappij is, lamgelegd zou wor den, zouden wij en onze vrouwen en kinderen op de geïsoleerde onderne mingen de vitale verkeers- en aanvoer- verbinding met de havens verbroken zien met alle funeste gevolgen daar van. We belegden een algemene vergade ring, waarop ik de situatie uiteenzette en onze medeleden op de zeer ernsti ge gevolgen van het gesuggereerde optreden van onze bond weer, met ge volg, dat met algemene stemmen ons voorstel, van het hoofdbestuur een al gemene vergadering te eisen om daar de bestaande plannen op hoogste ni veau te kunnen bestrijden en de ernsti ge gevolgen, die een verwezenlijking zou meebrengen aan de kaak te stel len, werd aangenomen. We vroegen en kregen (gaarne) van 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 18