HETGELUKVAN HET JAGEN
Een krokodillenjacht
"De jacht behoort tot het zuiverste repertoire
van het menselijk geluk".
JOSé ORTEGA Y GASSET
't Was in den jare 1905. Ik woonde
toen op Tjandi (Semarang) en was on
derwijzer derde klas aan de eliteschool
aldaar. Ik had een chef, bekend om
zijn streng beleid. Ik achtte hem hoog
en hij waardeerde mij.
Op een zaterdag zouden we met een
clubje op krokodillenjacht gaan. We
zouden dan met de trein van half twee
naar halte Roban vertrekken. Om één
uur ging de school pas uit en zou ik
de trein niet kunnen halen. Wat een
geweldige teleurstelling voor me. Ik
trok de stoute schoenen aan en vroeg
m'n chef om half één te mogen ver
trekken. Hij legde de hand op mijn
schouder en zei: „Onvoorwaardelijk
toegestaan, want je hebt de laatste
weken voor twee gewerkt". (De eer
ste onderwijzer was ziek).
Een poosje later kwam hij bij me te
rug en zei: ,,Bel maar even de resident
op en vraag diens toestemming". Resi
dent Sijthoff was een zeer vriendelijk
man en gaf onmiddellijk toestemming.
,,Ja, maar Resident, het is voor de
jacht", zei ik. „Prachtig", was het ant
woord. „En heel veel succes!"
De halte Roban lag aan de spoor
lijn Semarang-Cheribon aan de kust.
Destijds was 't daar allemaal nog oer
woud. Je had er zwijnen, herten, pan
ters, enz. enz. Toen ik Wongso, onze
drijver met zijn honden enige dagen te
voren vroeg ons te vergezellen, teken
de zich ontzetting op zijn gelaat af.
„Toean, ga daar niet heen. Dat bos is
angker. U wordt daar doodziek. Ik durf
niet mee te gaan."
Wongso bleef thuis en wij gingen. In
Roban woonde een oude kakèh, een
krokodillenbezweerder. Enkele dagen
voor onze komst bond hij een eend op
een plankje, dat vast zat aan een touw
van tali doek, bestaande uit vele ve
zels. Omdat de „krok" een massief
touw ineens zou doorbijten. Aan dat
touw was een bamboe bevestigd, dui
delijk zichtbaar geverfd. Als de kroko
dil nu de eend pakte, dreef de bamboe
met hem mee aan de oppervlakte van
het water, zodat we hem gemakkelijk
konden vinden.
Tegen de avond arriveerden we in
Roban. We hingen onze hangmatten op,
zonder klamboe, gingen eten, praatten
nog wat en gingen slapen. Slapen? Ho
maar! Daar kwam maar weinig van
door de zwermen muskieten, die ons
de ganse nacht treiterden. Met onge
duld wachtten we 't daglicht af. Toen
gingen we met de oude krokodillenbe
zweerder in de prauw de kali Bojo op.
Al gauw hadden we de drijvende bam
boe gevonden. De oude nam de bam
boe in de handen en begon: „Timboel
penganten" als inleiding van een twee
spraak al trekkende aan de bamboe, 't
Monster stak z'n kop boven water - gaf
een gevoelige ruk aan het touw, de
bamboe gleed uit handen van de man
en de „krok" zwom weg. Dit spelletje
herhaalde zich enkele malen, totdat de
„krok" het tenslotte opgaf en zich liet
slepen naar de kant. Daar lag hij nu
doodstil. Toen stapte de oude tot zijn
knieën in het water, stond vlak voor de
muil van de „krok" en smeerde, steeds
pratende, de ogen van het dier dicht
met modder. Het beest verroerde geen
vin. Daarna haalde de oude een rot-
tan onder de buik van de krokodil
achter diens voorpoten door en zo
konden we hem gezamenlijk op de
kant trekken. Een salvo uit vijf gewe
ren maakte een einde aan het leven
van het monster. Toen bleek, dat het
helemaal geen bruid was, want het
was een mannetje.
Ik was nieuwsgierig wat er in zijn maag
zou zitten: om te beginnen 40 pennen
van een stekelvarken, een bot van on
geveer een halve meter lengte, twee
keistenen, en een stuk ijzer van een
vinger dik, dat was omgebogen.
De jonge fotograaf Charles, die deel
uitmaakte van ons clubje, maakte er
een mooie foto van. Jarenlang hing
die foto in het wapenmagazijn van de
firma Schuurman in Semarang. Helaas,
die van mij is met al m'n jachtfoto's
door de Jappen buit gemaakt.
En nu het slot. Zondagavond kwam
ik thuis. Maandagavond kwam de dok
ter, toen ik met 40 graden koorts in
bed lag. „Enkele van je makkers lig
gen ook in bed", zei hij. Ik had een
gemene malaria tropica opgelopen.
Mijn jonge vriend Kühr - ongeveer 25
jaar - stierf de volgende zondag aan
deze ziekte. Ikzelf ben er twee jaar
mooi mee geweest. Wongso's woor
den werden dus wel bewaarheid.
Ik ben nu 83 en soms vraag ik me
zelf in zelfverwijt af; hoe kon jij, die
een jonge vrouw en eerstgeborene
had, zo roekeloos met je leven om
springen. Maar ik was toen ook pas
28.
ERKELENS.
VERRASSING
„Jammer dat je eigenlijk niet wat
méér weet van degene die een ver
rassingspakket vraagt. Neem nou me
vrouw D. Zou ze kleine tjoetjoeks
hebben, zoons, dochters? Zou ze van
koken houden, van tijgers of van hand
werken? Is ze erg Indisch of meer
Hollands Indisch?"
„Van alles wat, maar inpakken,"
zegt Thera tactisch.
„De sambelbakjes goed inpakken",
zegt Olly die altijd erg voorzichtig is,
„de laatste keer gingen ze kapot".
Verrassingspakketten maken, het
was zo maar een ideetje, geboren uit
verlangen eens iets anders te doen
dan alleen boeken of handdoeken in
pakken en nu is het een soort huis-
industrietje geworden waar alle T.T.-
dames aan meedoen. Met „gevoel" lo,
pakken we in, even timbang wat die
al zou hebben en wat die aardig zou
vinden. Misschien zijn we er wel eens
naast, maar de reacties die we tot nog
toe kregen zijn toch wel om senang
te zijn.
genoten heb ik van het boekje
en verder van alles wat erbij was is
een pure verrassing. We zijn er echt
mee in ons schik en spreken daarom de
wens uit, laat zoveel mogelijk lezers iets
bestellen
Mevr. Heym, Hintham.
x
Telefoon: „Ik wou even bedanken
voor liet leuke pakket. Kunt u me er
nog 2 toesturen?"
x
„Ik ontving het pakket gisteren en
wilde u toch even mijn complimenten
maken over het originele idee. De kleed
jes zijn snoezig".
Mevr. Krook, Haarlem.
x
„Nog 3 pakketten graag. Wil mijn
dochters met Kerst ook zo'n verrassing
bezorgen."
Mevr. de Witden Bosch.
N.B. Na 10 december stoppen we
met het verrassingspakket. Misschien
tegen Pasen of zo weer. Maar dat
blijft dan een verrassing!
INDIAANSE HUMOR
VAN ZUID-AMERIKA
De groene hagedis.
De aap zei tegen de groene hagedis:
„Teyu-jhovi gaat de wereld ten einde
brengen." „En hoe?" vroeg de hage
dis. „Hij steekt ze in brand," zei de
aap. „Nou goed, dan ga ik in de ri
vier." „Het water der rivieren zal ver
dampen." „Nou goed, dan ga ik on
der de grond." „De grond zal verdor
ren tot in zijn diepten," zei de aap.
„Nou goed, dan klim ik in een boom."
„De bomen zullen vallen en breken."
„Maar waar moet ik dan heen, om de
dood te ontwijken?" vroeg de groene
hagedis. „Je kunt nergens heen," zei
de aap. „O, o, o!" zei de hagedis.
„Maar ik wil niet dood! Ik wil niet
dood!" En zij liep met haar kop zo
hard tegen de stomme stenen, dat zij
doodviel.
Naverteld door J. C. H.
20