MATJAN I J. M. VAN EXEL's Matjan was de stomste hond die men zich in Holland kan indenken Dat „zich indenken" wordt overigens ge makkelijker als men zich een lelijke kamponggladakker voorstelt, met alle denkbare en ondenkbare afwijkingen van ras die men in een beschaving kan voorstellen met raspoedels voor elke burgerjuffrouw. Hij was net zo lelijk als de „Dolle Hond" van de Mexicaan se schilder Tamayo. Hij heette natuurlijk Matjan omdat hij gestreept was. Maar hij was op geen stukken na zo mooi gestreept als „De Gestreepte", met van die vlam mende kleurcontrasten. Hij was ge streept omdat de Schepper Aller Hon den na alle kleuren geprobeerd te hebben op Matjan er ten laatste mis moedig Zijn penselen aan afgeveegd had. Zo, als penseelafveeglapje, was hij bij. ons gekomen. Natuurlijk hadden wij hem niet gevraagd of gekocht. Liever géén hond dan zo'n hond! Op een goeie dag was hij in ons huis. Zo maar. Hij lag bij de achterdeur in het stof en accepteerde een kluif en zo Hij liep over ons achtererf. En zo. Waar om hij juist bij ons was, is ons altijd een raadsel gebleven. Want wij waren ruwe jongens. Als Matjan vervelend was of wat gejat had (hij jatte ALTIJD wat!) kreeg hij er behoorlijk van langs. Met alles. Het spreekwoord zegt im mers dat wie een hond wil slaan, al tijd een stok kan vinden? Indische huizen hebben ontelbaar veel stokken. En zes rauwe jongens verzinnen er nog eens zoveel bij. Matjan accepteerde zijn tuchtigingen als een bokser. Heen en weer sprin gend, de slagen „rijdend", je tóch wel steeds fixerend, en als je voorbij de grens van zijn billijkheid ging met opeens ontblote tanden, die je op slag voorzichtig maakten. Hij jankte nooit. Ook blafte hij nooit. Zoiets is ver velend. Als waakhond moet je blaffen. Matjan beet altijd ineens. De eerste maal nooit diep. Vaak werden we op soortgelijke waarschuwingen geatten deerd door de galmende roep van een pesuratan of venter: „Toean!! Njaaah! Andjing!" Dan zeiden we: „Af, Mat jan!" en Matjan was af. Daar gins kom die kapal uit Spanje, hij al; Si Niklas betoel wil hij stap aan die wal, Wah seg, ister koeda, sado ister niet, Si Niklas sendiri alleen met si Piet. Sij kneh, wah so swart die, hij roep ons, adoe! „Jang manis krijg manis, jang nakal die roe!" Maar ik was toch so lief, vraag maar aan Mama, Noot-noot dari peper, alleen voor saja! Si-Niklas had zich in het peperland wel goed ingeburgerd. Matjan - en hier blijkt hoe on-Hol- lands stom hij was - hield van geen enkele vorm van comfort of veiligheid. Hondenmanden en zelfs vloermatten en voetenvegers schuwde hij als de pé. Hij lag altijd buiten in het gras of in lekker stof of op een lekkere koude vloer. Hij kon een zó hautaine min achting aan de dag leggen voor fijne hapjes, dat het gewoon offendeerde. Maar een kinnebak zonder een spoor tje vlees eraan vond hij zalig. En min stens eenmaal per week sleepte hij een kreng van ergens buiten het huis in. Alle honden uit de buurt behandel den hem met de nodige egards; nooit kwam er één op ons erf. Als het bij vergissing tóch gebeurde, ontstond er een luidruchtige stofwolk en, kort daar na een hondengehuil dat jé vijf stra ten verder horen kon. We woonden aan een kali en Mat jan leefde met evenveel plezier in als buiten de kali en in de variërende modderstrook tussen beide. Als wij de kali in gingen, deed Matjan het ook. Hij apporteerde graag en elke steen die wij in de kali wierpen, sprong hij achterna om dan tegen de stroom op een hele poos te blijven zwemmen, in tussen happend naar alles wat voorbij kwam drijven. Mind you, ALLES! Het oevergebied was zijn domein. En als je dus weet dat er vele binja- waks (en slangen) in deze kali leefden, kan je begrijpen dat daar aan die oe verkant, vaak in de hoge doornstruiken, geweldige vechtpartijen konden plaats vinden. Hier blafte Matjan wél, heftig, onstuimig, als een trompetgeschal bij een aanval. De doornstruiken gingen heftig te keer, de vechters plonsten nu en dan in de kali, wentelden in de modder, kortom het waren gevechten op leven en dood, waarbij wij jongens, hoewel we veel gewend waren, soms benauwd of bevelend Matjan riepen om zijn hachje te redden. Maar hij kwam altijd alleen pas terug als hij winnaar gebleven was. Dan zat hij van top tot teen onder de modder (die er in de mandiekamer wel afging) en vaak onder de ergste wonden. Van obat moest hij niets heb ben; hij lag dan vaak nog dagen zijn wonden te likken. Vaak dachten we dan: nou heeft-ie er voorgoed genoeg van. En inderdaad was Matjan dan tijden lang erg huise lijk en zo. Maar dan zag je hem na een poosje weer snuffelen langs de kalikant, spitste oren nóg spitser, veer krachtige stap nóg veerkrachtiger. „Daar gaat-ie weer", dachten we dan, „hij móet weer op z'n falie heb ben!" En prompt gebeurde het ook weerZie je wel dat het een on- Hollandse hond was?! Men zegt wel eens dat honden kun nen verstaan wat mensen zeggen. Ma tjan verstond geloof ik niets - behalve woorden als „jagen", „mandar", „mli- wi", „poejoe". Dan lag hij naar ons jongens te kijken met gespitste oren en een ongelooflijk schrandere en waakzame blik in zijn ogen. En als we dan op de fiets sprongen en weg re den, dan ging hij ons achterna. Ner gens anders ging hij ooit naar toe. Sjonge-jonge, rijden naar Pesing of Klender of Pondoklaboe was een heel eind, maar Matjan sjouwde mee. Zijn juichend animerend geblaf vergeet ik nooit. En dan het hele eind weer te rug! Als we dan later in de middag, ge baad en uitgerust onder de djoharboom zaten voor het huis, te snoeven over onze gemiste kansen, lag hij erbij, te luisteren alsof hij alles begreep met zijn scheef gehouden absurd lelijke kop. Hij was zó lelijk dat je soms in la chen uitbarstte als hij je zo zat aan te kijken alsof hij een knappe, welge manierde rashond was. Dan lachte hij alleen maar goedaardig terug. Pas nü weet ik dat hij me op dezelfde manier aankeek: ik, lelijke straatjongen, deed af en toe toch ook alsof ik een brave „ras-echte" burgerjongen was? Matjan leefde zó ongemerkt, zó nim- mer-aandacht-vragend met ons mee, dat we hem niet eens misten toen hij weg was. Hij was gegaan zoals hij gekomen was. Plotseling. Gek, we hebben nog maanden lang ons droe vig afgevraagd of hij overreden was, door een boewaja afgemaakt of door de hondenkar meegenomen. Maar een hond als Matjan kón toch nooit met A.O.W.-pensioen gestorven zijn? Hij was in avontuur, in drieste le vensdurf gekomen. Hij was in avontuur en nieuwe levenslust gegaan. Soms - mij omsingeld wetend door brave, veilige mensen - kan ik opeens heftig naar Matjan verlangen. En naar doeries, slangen, boewaja's, geweer schoten, rawamodder en alangalang-in- de-hitte. Dan kan ik alleen maar niet- begrijpend kijken naar mensen die ver manen of braaf doen. En wens ze naar de duvel. Wat kan je anders als je zo'n hond van een hond tot vriend gehad hebt? T.R. mUIIHHHUHIIHIflMMinRIH<l«lllltUiltlll!IIIHIII!IUIIIUnillllWII!IUHfim!IKMMII«SIUIUHWIWIIIHIIIUHIIW Schoenhandel alleen Reinkenstraat 29 Den Haag - Tel. 33 21 17 j Specialist in exclusieve dames- schoenen met hoge of lage hak j j in de allerkleinste maten. I vanaf maat 32 Ruime sortering in vachtlaarzen nüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiHHiiniiniiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiHHiiiiniiiiiiïïï 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 5