NAAR OMEGA
De schrijver van dit artikel, J.
H. Andriessen, werd geboren op
12 juni 1908 te Grotegast. Kwam
als journalist naar Indië, waar hij
o.m. werkte bij het Bataviaasch
Nieuwsblad (samen met Tjalie
Robinson) en De Locomotief te
Semarang.
Geïnterneerd tijdens de oorlog
in verschillende kampen op Ja
va begon hij evenals wij allen
over de Zin van het Leven die
per na te denken. Omdat nie
mand hem antwoord kon geven
op de vraag: „Waarom verkoei
en wij mensen het leven op onze
Aarde?", ging hij er zelf naar
zoeken.
Na de oorlog beet hij zich in
deze onderwerpen vast, en eerst
jaren later kwam hij weer bij de
oorspronkelijke vraag terug.
Maar nu met het antwoord.
Bijgaand artikel is er de prelude
van.
De volmaakt nieuwe ideeën
van Andriessen zijn in de we
tenschappelijke wereld met gro
te interesse ontvangen. Groepe
ringen van denkers inviteren hem
voor lezingen. En dat is eigen
lijk wél zo wonderlijk, omdat het
voor normale mensen, die vaak
vastgeroest zijn in allerlei vor
men van traditionele problema
tiek, soms niet mogelijk is zo
snel van een totaal nieuwe wijze
van denken en zien kennis te
nemen.
Wie Andriessen leest, verlaat
„dit aardse tranendal" en verrijst
als een „Sputnik" in het univer
sum, neemt kennis van de Na
tuur op een geheel nieuwe en
logische wijze om vandaar weer
terug te keren naar dit normale
leven, maar met een nieuwe con
ceptie.
Het boek van Andriessen, dat
„Naar Omega" heet, kan uitge
geven worden dankzij de finan
ciële medewerking van vrienden
die-ver-vooruit-zien. Het kost
6,90 en is vanaf december bij
ons verkrijgbaar.
We zijn, na de vorige wereldoorlog,
de tijd binnengegleden, waarin de al
lesbeheersende vraag zich aan ons op
dringt: -hoe laten we een wereldbe
volking leven? Deze vraag staat heei
concreet voor onze neus in de vorm
van raketten met atoomladingen, die
overal op de wereld, op alle landen
van diezelfde wereld gericht, staan op
gesteld.
In Cineac van Den Haag ging on
langs een Engelse film die de ver
schrikkingen van zo'n losgelaten ge
weld probeerde te tonen. Iedere toe
schouwer was er zich van bewust dat
dit beeld in werkelijkheid vele tiental
len malen heviger en erger zal zijn.
Maar het meest schrijnende zal hope
lijk bij velen toch wel geweest zijn het
besef, dat er nog niets ter wereld is,
dat dit dreigende lot van wereldeinde
kan tegengaan. Een lid van de Be
scherming Bevolking zegt in die film:
-De B.B. kan eigenlijk niets doen.
De bescherming van de bevolking
moet ook inderdaad van een heel an
dere kant komen, en ze moet reeds
effectief zijn begonnen vóór het tu
mult losbarst. De bescherming van
onze wereldbevolking kan alleen maar
effectief zijn als er iets komt dat alle
verdere oorlog onmogelijk maakt.
ledereen kan het hiermee eens zijn.
Maar een heel ander ding is te weten
hoe dat moet. Het is duidelijk dat we
daarvoor iets moeten weten wat we
nu nog niet doen. We hebben een
grote lacune in onze wetenschappen,
waardoor we niet weten hoe we een
planetaire oorlog moeten voorkomen.
En door het gemis van die kennis heb
ben we ook de mentaliteit niet - per
soonlijk niet, en als mensengroepen
niet - om als echt mondiaal volk samen
te leven.
Met deze inleiding hebben we het
probleem naar zijn ware aard geschil
derd. De gigantische bewapening, alle
kennis, alle vernuft om haar te schep
pen en om haar politiek noodzakelijk
te maken, wordt in feite veroorzaakt
door gebrek aan een bepaalde ken
nis. Vandaar dat vanaf de meest pri
mitieve tijden, toen men ook die ken
nis niet kon hebben, mensengroepen
al tegen elkaar ten oorlog zijn getrok
ken - om levensmacht, om rijkdom, om
beheersing van de wereld. Heden doen
wij op de grootst mogelijke schaal wat
primitieve volkeren in de onontgonnen
wildernis van onze Aarde reeds deden.
Nog altijd worden we gedreven door
diezelfde primitieve bestaansdrang. Zo
sterk, zo alles-beheersend is die drang,
dat we, hoewel we heel goed weten
dat we bezig zijn onze totale verwoes
ting voor te bereiden, toch niet anders
kunnen doen. Het is goed als we ons
realiseren welk een enorme, alles
beheersende negatieve macht het ge
brek aan een bepaalde kennis is.
Als we dit gedaan hebben komt de
vraag: -welke kennis, welke sóórt en
kennis waarvèn, hebben we nodig om
ons wereldvolk te beschermen tegen
zichzelf, en tegen de kennis die zij op
het ogenblik in alle universiteiten en
alle research-centra bezit en verder
opdoet?
Eigenlijk behoorde die vraag met de
klem als van een zich bewust in doods
nood bevindende wereld te worden ge
steld. Zelfs zóver zijn we nog niet.
Eerst als de realiteit van die nood
levensgroot voor onze neus staat, wor
den we ertoe gebracht te schreeuwen
om wat anders. Maar als men dan nog
moet beginnen te zoeken naar de ver
eiste kennis is het beslist te laat. Die
kennis moet nu reeds zijn voortge
bracht - nu reeds haar spoor hebben
getrokken waarlangs zeer binnenkort
de ontwikkeling zal moeten gaan, om
het onafwendbaar lot van de huidige
ontwikkeling niet tot op de bodem te
moeten ondergaan.
Wat moeten we weten om de oer-
menselijke primitiviteit kwijt te raken?
Wèt om de ontwikkelde oermens - iets
anders zijn we nog niet: niemand ter
wereld - tot écht mens te worden? Hoe
vinden we dat?
Dat kan niet anders dan te gaan
letten op dingen waarop we nooit heb
ben gelet. Er moeten waarden zijn, die
we achteloos voorbij gegaan zijn. Ze
zijn er. Ongetwijfeld zijn ze er. Als dat
niet het geval zou zijn, zouden de men
sen op aarde zijn verschenen teneinde
door hen, zonder dat het anders kan,
de natuur op een hemellichaam te laten
verwoesten. Dit zou volkomen absurd
zijn, waar de hele natuur in haar evo-
lutieve opbouw juist van levens-ont
wikkeling getuigt.
De zaak is, dat we onszelf te klein
zien. We zijn een veel grotere levens
figuur als mens dan we weten. Onze
beleving van het leven is in de huidige
- primitieve - ontwikkeling, veel te ge
ring.
We denken dat we op een planeet
leven. Dat is ook zo. Maar we verge
ten, dat we inwoners van het heelal
zijn. Dit laatste weten we wel ,maar
slechts zó vaag, dat we er geen re
kening mee houden. Zelfs de kosmo-
logen vergeten het menselijk bestaan
in de kosmos, en zien er slechts melk
wegstelsels in.
Als we onszelf niet zouden verge
ten, zouden we zeggen: -het heelal be
vat mensen als denkende wezens. En
dan komt er allicht ais volgende vraag:
-waarom, waarvoor? Waarom is het
niet voldoende dat het heelal alleen
maar materieel bestaat, maar moet er
ook géést in voorkomen? Geest, die
denken kan, die probeert te weten wat
er is aan leven? Die probeert het le
ven te beschouwen, kennis op te doen
van de materialen waaruit het heelal
bestaat? Zonder mensen zou er geen
geloof in hoger leven in het heelal be
staan.
Ja - we kunnen nog verder gaan, en
stellen, dat het heelal bestaat, de na
tuur van ons zonnestelsel en onze pla
neet erin, om juist dat intelligente
leven mogelijk te maken. Dat de hele
schepping voor dat denken, dat be
schouwen, dat geloven in hoger leven
bestaat. Dat dit niet alleen maar in
ons zonnestelsel voorkomt, maar dat
andere levensstelsels óók zulk onder
zoekend, denkend leven hebben - ook
mensen, die aan ontwikkeling doen.
Dit is een heel andere kant van de
zaak. Stel u voor: de schepping be
staat als materiële heelal-eenheid om
het denken, het bewuste beleven van
het leven te kunnen laten bestaan.
Stel u voor, dat daarvoor mensen in
hun lichamelijke vorm moeten kunnen
leven. Stel u voor, dat daarheen de
evolutie op onze planeet op een ui-
8