I Kerstgebeuren zij hebben het jaren later beschreven: het Kind, in Bethlehem's stal I in doeken gewonden en in een kribbe f de open hemel het licht, óveral l het: Ere zij God in den hogen L de herders t de wijzen f zij bogen zich voor het Kind dat God op aarde zond L Mijn Zoon! r vertelt God nog steeds aan de mensen zij horen het niet L zij sturen Kerstwensen de aarde rond. NINA. Het is duidelijk, dat met Djula-Djuli Bintang tiga een sterrebeeld wordt be doeld, namelijk Orion, die door de In donesiër Bintang Weluku of Ploegge- sternte wordt genoemd, die medio de cember kort na zonsondergang aan de oostelijke hemel zichtbaar wordt, het geen voor de landbouwer een aanwij zing is, dat een begin moet worden ge maakt met het bewerken der rijstvel den. Na ongeveer 2 maanden bereikt dit sterrebeeld zijn hoogste stand, en weer na twee maanden (mei-juni) ver dwijnt het aan de westelijke hemel, gedurende welke tijd de padi dan wordt geoogst en opgeschuurd. Medio juni, wanneer het tijd is om de polo- widjo (2e gewassen) te verzorgen wordt Orion" vóór zonsopgang weer waargenomen en verdwijnt dan weer, om midden-december opnieuw des avonds aan de westelijke hemel te schitteren. De beide andere sterre- beelden in het verhaal zijn blijkbaar de voorlopers van Orion" t.w. de Ple jaden, die iets hoger aan de hemel staat en de „Grote Beer" (Kartika) of zevengesternte, maar van dit laatste ben ik niet geheel zeker. Tenslotte nog een opmerking over de snaakse grollen en de allerdwaaste invallen der baduts, die van de onno zelste onderwerpen kunnen grappen, dat het publiek zich kriput brult van het lachen. In één woord deze baduts waren onbetaalbaar in hun genre, en de mensen die uit principe nooit een stamboel-voorstelling hadden willen bijwonen hebben ongelijk en hebben veel gemist. Na de heer Mahieu, werd in verband met de Stambul de namen genoemd van de heer Hunter en in de glanstijd perk die van Miss Ribut. Haar tophits (o.a. „Ondé-Ondé") werden op hon derdduizenden gramofoonplaten belui sterd van Sabang tot Merauke. Ook werden er individuele spelers beroemd o.a. de helden-tenor van Stamboel Dardanellen „Beng Wan", met welke naam ik dit artikel besluit. W. F. W. SCHARDIJN. KLEINE VERSCHILLEN TUSSEN TOTOK EN INDO Bij het aandoen van een jas steekt de totok (man) zijn armen beneden ach terwaarts in de mouwen, de indo naar boven. Bij gebruik van een mes bij schillen snijdt de totok naar zich toe en de indo van zich af. De gang van de totok is meest met stijve knieën, die van de indo (man) meer doorzakkend en voeten buiten waarts gericht, en van de indo (vrou wen en meisjes) min of meer heup wiegend. L. C. Heyting Th.zn. DE CHINEES Toen majoor Treu met verlof naar Holland ging, kregen Toetie's ouders zijn paard te logeren. Het was een chinees paard en erg wild. Toetie was ervoor gewaarschuwd en als ze langs de stal kwam gingen zijn oren naar achter en je zag het wit van zijn ogen. Pap's paard was een Australiër en zo zacht als een lam. De paardejongen vertoonde evenwel geen vrees en ging rustig de stal binnen om de logé te roskammen en van vers stro te voor zien. 's Middags werden de twee paar den losgelaten in de grote tuin, waar ze het gras kort hielden. Achter in de tuin stonden de pisangbomen en Toe tie inspecteerde geregeld of de pi sangs al rijp werden. Er waren van die heerlijke pisang soesoe bij, die zacht oranje van binnen waren en soms van dikte uit de schil barstten. Op een middag liep ze daar zo rond, toen ze opeens haar moeder hoorde roepen: „Toetie, het paard!". Ze keek om en zag de Chinees met de oren in de nek op haar afkomen. Het werd een razende spurt om de veilige ga lerij te bereiken. Links, rechts, vlogen de sloffen van haar voeten de lucht in en net op het nippertje werd ze door mam de galerij opgetrokken. De Chi nees zwenkte op het laatste moment sierlijk af en galoppeerde terug de tuin in. Zo'n onbetrouwbaar kreng! Op een keer zat Toetie slaperig na haar middagdutje op de stoep van de achtergalerij. Daar kwam de kleine gendoh het erf op. Ze was het doch tertje van de kokki en werd zeer streng opgevoed. Zo klein als ze was, mis schien zeven of acht, leerde ze al ko ken en bij het minste geringste kreeg ze een ongenadig pak slaag. Ze was bang voor haar moeder en zij was niet de enige. Waarschijnlijk was de gendoh op een boodschap voor haar uit geweest. Ze zag er keurig uit, de sarong strak om het slanke kinder lijfje en daarboven een doorschijnen de kebaja. Het haar in een kondeh boven op haar hoofd. Ze liep naar de stallen, die grensden aan de bedien denkamers. „Hé gendoh", riep Toetie. Maar het klonk niet overtuigend en de gendoh reageerde dan ook niet. Ze was nu bij de stal van de Chinees. Het paard hing met zijn hoofd over de halter. Op het moment dat het kind langs kwam, hapte hij naar beneden en daar hing de gendoh aan haar kondeh in de lucht te spartelen. Een snerpend gekrijs steeg op en waarschijnlijk schrok het paard daar zo van dat hij los liet. Ze viel op haar knieën, krab belde overeind en schoot als een pijl uit de boog de galerij over de kamer van haar moeder in. De Chinees gaf een paar fikse trappen achteruit tegen het beschot en ineens waren alle be dienden uit hun kamers tevoorschijn gekomen. De paardejongen sprak met bezwerende gebaren tegen het paard, kokki begon hem uit te schelden. Al leen de gendoh was nergens te zien. Toen majoor Treu terug kwam van verlof, kregen Toetie's ouders een groot schilderij van een glimlachende Chinees ten geschenke, als dank voor de goede verzorging. Dat schilderij is altijd overal mee naar toe gereisd en het hangt nu nog in de vestibule van het flatje in den Haag. En als bezoe kers vragen wie dat is, krijgen ze ten antwoord: Dat is een van onze voor vaderen. Mevr. N. Weijerman. 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 13