COOLEN, de Indo-Rus Christen-Landheer van Ngoro Coenraad Laurens Coolen werd in 1775 te Soerakarta geboren als zoon van een Rus en een Javaanse vrouw. Daar zijn familienaam, evenmin als zijn voornamen erg Russisch aandoen, zal hij eerder een Russisch onderdaan dan een echte Moscoviet geweest zijn. Hij bracht zijn jeugd in Semarang door, waar hij de Europese schooi be zocht. Hij bleek goed te kunnen teke nen en staat in het bevolkingsregister van Soerabaja uit 1813 vermeld als „teekenmeester". Na de school schijnt hij een zwervend bestaan te hebben geleid en doorkruiste o.m. 31/2 jaar Oost-Java voor de opnemingsdienst, wat men daar toen ook onder verstaan moge hebben. Opgegroeid tussen Ja vanen, was hij vaak met lieden van zekere ontwikkeling in contact, inzon derheid met hen, die in het bezit heet ten te zijn van heil-aanbrengende il- moe's of geheime wetenschappen. Vlug in het leren zijnde, kende hij al spoedig verschillende rapal's of toverspreu ken uit het hoofd. Zodra hij van een beroemde kjai goeroe vernam, ging hij bij deze ilmoe-kenner in de leer. Wel dra overtrof hij zijn leermeesters in vaardigheid, waardoor hem alles, wat hij ondernam, gelukte. Menigmaal zei hij: ik bezit een tovergebed, een ilmoe, die mij sterk maakt; als ik de rapal er van opzeg, dan kan ik onder het lopen een klapperboom uitrukken. Mogelijk diende hij onder Daendels (1808-11) bij de artillerie te Soerabaja, waar hij huwde. Ofschoon hem vijf kin deren geboren werden, was dit toch geen gelukkige echtvereniging. Toen hij ontslag kreeg uit de dienst en naar Modjo-Agoeng verhuisde, waar hij op zichter der djati-bossen werd, bleef zijn gezin te Soerabaja achter. In Mod jo-Agoeng nam Coolen een Javaanse vrouw, Sadyah geheten, die hem zes kinderen schonk, van welken de oud ste zoon Damar heette. Later is hij met haar gehuwd. In Soerabaja had hij ook de vermaarde horlogemaker lekepre- diker, vader Emde ieren kennen, die op zijn latere denkwijze een diepe in vloed moet hebben uitgeoefend. Eén mijner bronnen spreekt zelfs van een bekering. Daar het ambt van opzichter te wei nig opleverde, besloot Coolen land te ontginnen. Zijn zoon Damar zou hem op het idee hebben gebracht. Deze was, naar Coolen's idee, de incarnatie van kjai Gede, de tjakal bakal of eer ste ontginner van de desa Ngoro, wiens graf men ten Oosten van de rivier We ning aanwijst. Eens zou sinjo Damar gezegd hebben: „Vader, in het zuiden ligt een mooi bos, Ngoro geheten; dat bos moet u gaan ontginnen". Zo ge zegd zo gedaan. Coolen trok er met de wedono van Modjo-Agoeng op af en vond inderdaad een vruchtbaar stuk door Dr. H. J. DE GRAAF bosgrond, rijk van water voorzien. Hij slaagde er in dit perceel te pachten, waartoe hem de vergunning op 3 juli 1827 verleend werd. Coolen was toen al 52 jaar, was dus de middaghoogte zijns levens gepasseerd. Met drie zijner zonen en vier Java nen trok hij er heen en bouwde te Ke- samben een eenvoudig bamboe-huis. Zelf hielp hij mee bij het vellen der bomen, het bewerken van de grond, de aanleg der rijstvelden. Dra was het bos in bouwland herschapen. Uit aller lei streken voegden zich Javanen bij hem. Zij boden hem hun werkkracht, hij schonk hun ploegvee. Na enige tijd verhuisde Coolen meer zuidwaarts, vlak bij het graf van de Kjai Gede, de tjakal bakal. Zijn nieuwe woning met zijn veie bijgebouwen en huis van op gezetenen geleek een Javaanse Kra ton. leder die zich aanmeldde kreeg een stuk grond voor vijf jaar gratis inbe- werking; daarna moest men 1/3 van de opbrengst als pacht afstaan, na 7 jaar de helft. Zelfs lieden met een slechte reputatie werden opgenomen, zonder dat dit kwade gevolgen had. Dank zij Coolen's strenge tucht waren diefstallen schaars. Hij leefde geheel en al met zijn mensen mee. Gekleed in een gestreepte buis en een korte broek, het hoofd gedekt met een strooien hoed, sloeg Coolen zélf de hand aan de ploeg, en onder het ploegen zong hij een lied, dat wel hei dens begon - de god van de Seme- roe en de rijstgodin Dewi Sjri werden er in aangeroepen - doch dat Christe lijk eindigde met de woorden: En bovenal vragen wij zegen en kracht Van Jezus, die de grootste is in macht. „Coolen boeka goedang, toeloeng orang ketjil timpoo beras mahal", staat onder deze prent van onbekende herkomst. Coolen was niet alleen een „bren ger van Gods Woord", maar ook van Gods arbeidslust, dienbaarheid en ver antwoordelijkheid. Hij werkte met zijn gemeente op de sawah en in de kebon en hielp ze hun eenvoudige bezit verstandig te beheren. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 14