DE BOOM VOOR DE VROUW r. 1 r Lies zette het kletsnatte boompje tegen de boekenkast en ging op de divan zitten om haar laarzen uit te trekken. Ja, dat boompje, idioot idee misschien, maar ze had er dit jaar haar zinnen op gezet er eentje te hebben. Niet zo'n Kerst stukje, maar een echte boom met kaarsen en versierselen en de hele rompslomp. Gewoon eens doen als elke andere vrouw van haar leeftijd in deze tijd van het jaar. Ook al had zij geen man en kinderen om samen het Kerstfeest te vieren. Ze zou dit jaar Kerstfeest alleen vieren, had alle lieve invitaties met een smoesje afgezegd. Ik heb een eten tje met zus en zo in Breda, je vindt het toch niet erg?" Deze tijd van het jaar was het af schuwelijkst. Hoe konden mensen Kerst en Oudjaar zo zalig vinden, feest van Liefde en Erbarmen, van Ge luk en Vrede. Zij had allang opge houden het als iets anders te zien dan wat vreugde van kinderen en volwas senen bij het openmaken van pakjes, het genieten van een lekker maal. Voor haar, Lies, was het het feest van Erbarmen voor een alleenstaande vrouw, die altijd welkom was bij an deren. Daar konden die anderen niets aan doen natuurlijk, het was zo goed bedoeld en het hoorde bij de Kerst gedachte, dat denken aan anderen. Ze had dat erbarmen altijd aanvaard met een gevoel van schaamte, wat eigen lijk ook niet hoefde. Lastig. Zeven en dertig was ze en alleen. Tot je dertigste heette je „vrijge- zellin", daarna was je „ouwe vrij ster". Je kon een lieve oude vrijster zijn of een vervelende. Goed, in ieder geval was zij nu een ouwe vrijster met een Kerstboom. Lies lachte in zich zelf. Ze ging naar de keuken, husselde wat avondeten bij elkaar en ging toen weer bij de gashaard zitten. Ze aan schouwde haar armzalige aankoop eens, toch wel een aardig dennetje voor die prijs. Het had nog geen hou ten kruis en stond dus nu scheef tegen het boekenrek. Wacht, ze had nog een leeg plantenpotje, daar zou hij goed in staan. Kijk, nu zag het er al meteen beter uit. Ze zette hem op een laag tafeltje. Morgen zou ze een paar bol len kopen en wat zilveren slingers. En een piek natuurlijk en wat kaarsjes. Ach, of je nu bloemen kocht voor een vaas, of zo'n opgemaakte Kerstboom, het stond allebei leuk in de kamer, het ging om het idee. En het zou de grote test voor haar zijn. De grote test om het Kerstfeest helemaal alleen te „vieren". Alleen zijn, zonder man, zonder kind, zonder fami lie of kennissen. Alleen Lies en de Boom. Ze ging op de divan liggen zo dat ze de boom kon zien. x Wat een feestelijke boom was het geworden, wat een verschil met het armetierige kletsnatte ding dat ze mee gebracht had. Zilveren en melkwitte bollen die met ragfijne glanzende dra den met elkaar in verbinding stonden. Vuurrode kaarsjes hier en daar en als toppunt van alle glorie, de piek. De mooiste piek die Lies zich kon den ken. Een slanke zilveren stengel die uitloopt in een fontein van glazen pe gels waarin alle kleuren van de om geving gevangen werden, het geschit ter van de bollen verveelvoudigd werd. Een piek die licht gaf. Heel mooi. Lies draaide verrukt om het boompje, haar boompje heen. Ze boog zich naar een bol over waarin ze zichzelf weerspie geld zag. Zichzelf? In de bol zag ze een huis, een wijd, wit huis met een open voorgalerij. Een meisje met loshangend haar en een wijde jurk met strook aan de zoom. Ze bikkelde op de bovenste trede van de stoep en op de trede daaronder zat baboe. De baboe sprak zachtjes: „Soeda djam empat non, nonni moesti mandi!" Het meisje schudde heftig met het hoofd. „Tida maoe mandi, tida maoe mandi!" Lantas Papa soeda amper dateng Non!" Nonni Lies ving de bal op, legde hem naast de bikkels neer en rende naar binnen. Baboe raapte de bikkels op, deed ze in het zakje, volgde nonni naar binnen. De grote voorgalerij lag verlaten. De potten met palmen wier pen lange schaduwen over de treden, maar de koelte van de middag was nog niet ingetreden. Warm, heel warm, Pasoeroean dacht Lies. x Haar aandacht werd getrokken naar een zilveren bal, die wat hoger hing. Ook daar bewegende figuurtjes. Haar figuur, de kamer, de poes? Er liep een meisje met het haar in een grote knijper bijeengehouden. Lan ge benen onder een iets te korte jurk, benen van een meisje dat op het punt staat bakvis te worden. Er stonden boengkoesans en koffers in de voor galerij. „Komen we nog terug?" vroeg het meisje met de lange benen aan haar moeder. De moeder antwoordde niet. „Komen we later weer terug?" drong het meisje aan. „Later," zei de moeder, „later is nog lang, de oorlog is immers pas be gonnen, we weten immers niets kind. Alleen moet je me beloven nooit te vergeten hoe goed we het hier hebben gehad. Hoe je hier hebt gespeeld, welke je vrienden en vriendinnen zijn geweest. Misschien zal je ze later terugzien en dan kun je alles samen opnieuw beleven, de goede, de pret tige dingen. Beloof je me dat?" „Is Reggie ook weg?" vroeg het meisje. „Ja, de familie van den Berg is ook al weg. Je weet toch dat de mannen zich moeten melden in Soerabaja. Ze zullen wel net als Pappa naar het kamp moeten." „En wij?" „Wij misschien ook. Maar je bent toch flink ja Lieke, we komen er toch wel samen uit ook ja?" Het meisje sloeg de armen om haar moeder heen. „Natuurlijk," zei ze, „ik ben zo benieuwd wat Reggie te ver tellen zal hebben straks over Soera baja. Hij is toch zo'n opschepper hè Mam?" x In de kleine zilveren bol was het een gewirwar van mensen. Lies trok hem voorzichtig met tak en al naar zich toe om te proberen de gezichten van de personen te onderscheiden. Mensen liepen heen en weer in een zaal. Neen, ze dansten, kijk, daar in de hoek was het orkestje. Het meisje van de bikkels, hetzelfde meisje van de lange benen was er weer. Maar. ze was veranderd. Ze was nu een stuk langer geworden en haar haar een stuk korter. Ze danste met een jongen met een donker gezicht en golvend haar. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 18