KERSTGROET
Nu u dit Kerstnummer in uw han
den hebt, weet u of het gelukt is.
Of dit nummer 32 pagina's groot
is kunnen worden.
Of inderdaad de Poinsettia het om
slag siert.
Of wij inderdaad ruim voor Kerst
mis zijn kunnen verschijnen.
Of al de aardige stukken die we
voor dit nummer verzameld hebben,
méé hebben kunnen gaan.
x
Want vandaag, 5 november, nu ik
dit artikel schrijf, weten we het nog
niet. Het nummer van 30 oktober is
wéér laat van de persen gekomen.
Waardoor ook het nummer van 15
november te laat dreigt te verschij
nen. Waardoor we wederom in tijd
nood zullen komen voor medio de
cember. En zo voort.
Het schijnt elk jaar weer zo te moe
ten. Ik bedoel: dat er altijd weer wat
mis gaat, hóe hard je ook werkt, hóe
zorgvuldig je je werkplan ook opzet.
Nu, in de twaalfde jaargang van
Tong-Tong, zijn we er al een beetje
aan gewend geraakt: dat Tong-Tong
(net als het leven) NIET alles brengt
wat je ervan verwacht. Dat het ook
weinig zin heeft na te pluizen (en er
de vuist over te ballen) wie er weer
fout waren of wat er precies is mis
gegaan. Het IS zo: tegenslag behóórt
bij ons bestaan. En we zijn nog steeds
mensen (en geen machines, appara
ten, computers), dus maken we fouten
en die fouten wreken zich. Het zij
zo.
Maar dóórgaan zullen we. Omdat
zelfs dit verder gaan met zoveel te
genslagen ons de aparte vreugde
geeft van het verkeren met (en het
werken voor) Indische mensen, „onze
bangsa", onze laatste „Alte Kamera
den". Dit is de Grootste Vreugde die
wij kennen.
x
In dit Kerstnummer presenteren wij
het verhaal van „Djoela-Djoeli Bin-
tang Tiga", het glansnummer van alle
Indische Stamboels, Bangsawans en
Sandiwara's. En het levensverhaal
van Marie Oord, de laatste Prima Don
na van de laatste Indische Stamboel.
Ze was een heel eenvoudig Indisch
meisje, met „zelfs niet eens eind
Mulo", maar met een geweldige
scheppende en organiserende geest,
die met haar stamboelgezelschap aan
honderdduizenden arme, kleine men
sen veel geluk gebracht heeft.
Zeker ook met dit verhaal van „De
Komende en Verdwijnende Sterren",
dat het sprookje vertelt rondom het
sterrenbeeld Orion, dat onder de In
donesische naam Maloekoe de sym
boliek omvat van de rijstbouw, van
alles wat op gezette tijden komt en
groeien gaat en weer verdwijnt,
x
U weet het niet, maar met deze
beide verhalen is een oude en schijn
baar hopeloze wens van me tóch in
vervulling gegaan: de historie aan de
vergetelheid te ontrukken van die ar
me Indo's van de laatste decennia
van de vorige eeuw en de eerste
dezer eeuw („De Paria van Glodok"),
de ongeschoolden en ouderlozen, die
nauwlijks Nederlands spraken, als
hobo's zwierven van kampong tot
kampong zonder enig uitzicht op een
fatsoenlijke baan in een fatsoenlijke
maatschappij, maar die bij Mahieu en
Hunter en Hoogeveen een kans kre
gen wat te DOEN. Al was het maar een
wereld van klatergoud maken van Ala-
din en Hamlet en Genoveva van Bra
bant. Om met deze wereld van klater
goud „de boer op" te gaan naar alle
arme, vergeten kampongs en desa's in
stad en platteland, van de ene bamboe
zen loods naar de andere, door heel
Indië heen, om vreugde te brengen aan
honderdduizenden, aan millioenen
U beseft het niet (en misschien vindt
u het overdreven) maar dit wonderlijke
werk van kleine, arme mensen, heeft
op mij dezelfde diepe indruk gemaakt
als de verspreiding van het Christen
dom, óók gebracht door „vissers en
boeren", de vergetenen en waardelo
zen van het Romeinse Imperium.
En het wonder van de Ster van het
Oosten, de kerst-ster, heeft op mij
even diepe indruk gemaakt als het
wonderlijke verhaal van „Djoela Djoe-
li Bintang Tiga".
x
Ook staat in dit nummer het ver
haal van die merkwaardige Indo Coen-
raad Laurens Coolen, die probeerde te
leven als ambtenaar en ook als speur
der in alle Javaanse ilmoes. En ten
slotte een roeping vond in een bestaan
als brenger van het evangelie in een
zelfgestichte Christengemeenschap in
Ngoro. Niet als officieel benoemde do
minee in een geordende samenleving,
maar letterlijk „uitgehakt in het bos",
zwoegend als tani tussen zijn mede
mensen. Hij maakte een eiqen para
dijsje.
x
Tenslotte hebben we Prof. v. d. Pijl
gevraagd iets te schrijven over de uit
bundige plantengroei in de Tropen.
Want ook al zijn we nóg zo lang hier,
wij zijn tenslotte afkomstig uit de
Gordel der Regenwouden. De oetan,
„Gods eerste en enige en eeuwige
schepping" kunnen wij nooit vergeten,
al maken we nóg zo'n mooie kunstwe
reld om ons heen.
Met nog andere bijdragen samen is
dit Kerstnummer weer „een stuk van
onszelf" geworden. En brengen we
herinneringen, gedachten en beschou
wingen in druk zoals geen enkel ander
tijdschrift in Nederland, hoe rijk en
machtig ook. Al zijn we dus maar een
heel eenvoudige priendjak van „Het
Land achter de Horizon", als prien
djak bestaan we en laten ons eigen
stemgeluid horen.
x
En in deze ouder wordende wereld,
met oorlogen aan de kim en met een
onloochenbaar verval van vele heerlijk
heden, met de zang van onze eigen
Tong-Tong in onze oren, komt Zefanja
in ons geheugen, die op de „dag der
benauwdheid en des angstes" ook
wist: „een stem zal in het venster
zingen".
Dus zijn we dankbaar dat we in de
ze donker wordende wereld van as
falt en beton, van garanties en sociale
zekerheid, toch nog iets van onszelf
hebben mogen behouden, al is het al
leen maar een stem.
Een stem, die u in een keur van
door-en-door Indische verhalen van
Indische mensen, op een eigen ma
nier de belofte brengt van een her
steld leven na elk verlies, een ver
nieuwd leven na elke dood. Als wij
maar in alle eenvoud en oprechtheid
willen blijven wat wij zijn. Werkelijk,
wie deze verhalen goed leest en al
hun verborgen openbaringen en bood
schappen begrijpt, zal zich ook bij dit
Kerstfeest en de intrede van een
Nieuw Jaar sterk weten en ongeschokt.
Immers, ook al zijn „onze dagen ge
teld", zoals ook de dagen van alle In-
dischgasten in vier eeuwen vóór ons
geteld waren, als wij maar weten dat
er een boodschap is EN BLIJFT voor
elk mens aan andere mensen in deze
wereld, hóe ver ook, in welke andere
rassen en culturen ook, in welke tijd
ook, dan leven wij vol en begenadigd.
Zoals ééns de discipel Thomas naar
het oosten trok, zo zijn ook wij naar
het oosten getrokken, zo zullen( alle
tijden weer mensen naar het oosten
trekken, niet om een geloof te bren
gen, maar om broeders te vinden. En
om zichzelf te vinden in de breedste
leefmogelijkheid die er bestaat.
Want altijd zullen Sterren blijven
groeten.
En roepen.
Voor wie de roep verstaat: selamat
djalan! TJALIE ROBINSON.