Djula-Djuli Bintang Tiga
Op zoek naar Djula-Djuli
Een allegorische toneelvoorstelling in 6 acten, die in de laatste decennia van de
vorige eeuw door de Indische Opera, meer bekend onder de naam van „KOME
DIE STAMBOEL SOERABAJA" werd opgevoerd en waarin de Heer August Ma-
hieu de hoofdrol speelde.
Wie was deze auteur, acteur en re
gisseur? Wij weten van hem, dat hij
een Soerabajasche jongen was van
Franse origine, die in 1891 de Indische
Opera oprichtte en na vele ups en
downs eindelijk met de financiële hulp
van een Chinese maecenas (Majoor
der Chinezen?) - die ook vele op
drachten heeft gegeven aan een Indo
schilder, een Semarangse jongen -
zijn doel heeft weten te bereiken.
Zijn schepping bleek een bestaand
gemis te hebben aangevuld, want het
viel niet alleen in goede aarde bij alle
bevolkingsgroepen, maar het werd een
overweldigend succes. Met zijn gezel
schap heeft hij verscheidene malen
heel Java in alle richtingen bereisd en
op alle plaatsen liep het publiek storm
naar de bamboeloods met het vlam
mende opschrift „KOMEDIE STAM
BOEL SOERABAJA", welke naam werd
gekozen, omdat in het begin vele ver
halen uit de 1001 nachten werden op
gevoerd zoals: Ali Baba en de 40
rovers"; „Aladin en de wonderlamp",
maar later werden ook bekende Eu
ropese operastukken vertaald en ge
speeld o.a.: „Hamlet", „Genoveva"
enz. De daarbij passende muziek werd
gecomponeerd door de heer van Lig-
ten, ook een Soerabajase jongen, en
de tegenspeelster van de heer Mahieu
was een Soerabajase prima donna
(helaas kan ik haar naam niet achter
halen).
In die beginjaren moest op elke
plaats waar moest worden opgetreden
een bamboeloods worden opgetrokken,
welke steeds weer terugkerende uit-
gavepost zwaar op de exploitatie-be
groting drukte, zodat later gebruik
moest worden gemaakt van een zeil
doektent, waarvoor dan een fanfare
korps (ronzebons) lustige muziek
speelde om het publiek aan te trek
ken, hetgeen blijkbaar onnodig was,
want bij de kaartjesloketten heerste
er een prettige opgewekte drukte.
Bij het binnentreden werden onze
ogen vergast met de voorstelling van
een Oosters vorst, rustende op zijn
divantroon, aandachtig luisterend naar
de verhalen van zijn lievelingsvrouw
Sheherazade, de oudste dochter van
de wazir, met naast haar Dinarzade,
de jongere zuster, een luit bespelend.
Het gezellig rumoerende publiek
dromde naar binnen. Op de goedkope
plaatsen, n.l. de plankentribune, alias
„klas kambing" was er gelach, gejoel
en gefluit, terwijl er ook onder het
kijkvolk, dat op de stoelen heeft plaats
genomen een ongedwongen sfeer heer
ste. Tegen aanvangstijd, half negen,
klonk een belsignaal en was de tent
tot aan de nok gevuld, zodat de buiten
spelende muzikanten nog maar nauwe
lijks door de menigte zich een weg kon
banen naar het toneel, waar het zich
transformeerde in een strijkorkest, dat
met een opwekkende ouverture de
Een donderend applaus klonk op, als
het ganse gezelschap van kleurig ge
klede en gegrimeerde actrices en ac
teurs zich op het toneel opstelde om
in koor het welkomstlied aan te hef
fen, terwijl de drie badoets (narren,
clowns) met hun mimiek en grappen
een voorproefje van hun kunst ten
beste gaven.
voorstelling opende. „Selamat datang"
Toen ik als door een toeval Marie Oord ontdekt had, waarover elders in
dit nummer een uitgebreid artikel, merkte ik al gauw dat ook Marie zich
maar heel weinig kon herinneren uit die eens toch zo boeiende stamboel-
tijd. Naslagliteratuur over deze tijd is zelfs in onze duurste bibliotheca
niet te vinden. Er bestaan knappe en uitgebreide studies over de meest
uiteenlopende Indonesische cultuurverschijnselen, maar van de Indo is wei
nig te vinden. En oude mensen vergeten vergeten
Ook Marie Oord kon zich b.v. het beroemde toneelverhaal „Djula-Djuli
Bintang Tiga", door haarzelf ettelijke malen opgevoerd en door andere
Stamboelgezelschappen eens door heel Indië heen voor mïllioenen mensen
vertoond, niet scherp genoeg herinneren.
Als bibliotheca en professoren vaak niets meer weten, en ook de Indone
sische ambassade niet helpen kan, dan is er soms toch nog wel een „onbe
langrijk, vergeten" Indischman ergens in Holland die wéét. Onze gedach
ten gingen vanzelf naar onze amateur-historievorser Schardijn en prompt
schreven we hem een brief om hulp. Waarop samen met het verhaal van
Djula-Djuli deze brief bij ons binnen kwam:
Beste Tjalie,
Het is wel eigenaardig, maar je brief kwam één dag nadat ik met enige
oude sobats, waaronder enige jongeren het boek „tempo Doeloe" zaten
door te bladeren. Bij zo'n geval zou een Indonesiër zeggen „mustaliil"
wonderlijken dan heeft hij waarschijnlijk niet te veel beweerd. Het
merkwaardige feit is mij daarbij opgevallen, dat het juist de Indische
„gay twenties" zijn, die onze jongeren boeien. Blijkbaar is het dus niet
geheel waar, dat onze Indische jeugdherinneringen, die wij - naar be
weerd wordt - uit „nostalgie" tot in den treure ophalen, alleen door de
ouderen worden gewaardeerd. Ik geloof, dat wij ouderen thans de plicht
hebben om het verleden aan de jongere generatie door te geven, want
door zulks te negeren ontneemt men hen de mogelijkheid, om een achter
grond te scheppen voor het heden.
Het feit alleen, dat wij als in een telepatisch contact bijna gelijktijdig over
hetzelfde onderwerp hebben nagedacht en wellicht besproken, is een aan
wijzing te meer, dat wij het stukje ECHTE INDO-CULTUUR, dat de
„komedie Stamboel" in werkelijkheid is, aan de jongeren moeten door
geven om deze te stimuleren in het voetstappen te treden van de Heer
A. MAHIEU, die er alles voor over heeft gehad om zijn doel te bereiken
en zelfs meer dan dat!
Uitgebreide personalia staan mij van b.g. Heer M. niet ten dienste,
maar ik geloof en vertrouw, dat je ze die gemakkelijk zult kunnen aan
vullen.*)
Het oude Indië telde vele onbekende Indo's van het gehalte van de
Heer M., natuurlijk iedereen op een ander gebied, maar voor de meeste
gold dezelfde grote handicap en d.i. „pecunia causa" „soboeng pèsèh"
zou de Madurees zeggen) en daarom hadden ze niet kunnen bereiken,
hetgeen ze zich als doel hadden voorgesteld en waren hun plannen en
ideeën op dit manco gestrand of hadden ze die slechts ten dele kunnen
uitvoeren.
Laten wij echter stug in de voetstappen van de Heer Mahieu treden met
de vastberaden leus: „pukul terus!" en ook Wassalam
W. F. W. Schardijn.
Helaas heb ik ondanks jarenlang speuren nooit enig documentair
materiaal kunnen vinden v. d. Indische stamboel, nooit 'n betrouwbare
biografie kunnen vinden van August Mahieu en zelfs nooit een foto
van hem T.R.
9