Zeven paradijsvogels
Dit zou de titel kunnen zijn voor een
gedicht, een sprookje of een filosofisch
essay. En toch is het alleen maar de
titel van een praatje over een markt
in Den Haag. Markten overigens, moet
u goed onthouden, geven het volle
dige spectrum van elke maatschappij.
Ik kan het weten, want ik ben een ver
woed „pasar-scharrelaar". Van Ko
penhagen tot Ceuta, van San Sebas
tian tot Beirut, in Teheran en Guadala
jara, in Paramaribo en Bangkok - ach
en in tientallen markten in Holland en
honderden in Indonesië. Je vindt er de
mens in al zijn echtheid, je vindt wat
hij eet, dus ook wie hij is, zijn ver
leden en zijn toekomst, zijn deugden
en gebreken.
Gebreken? Wel, er zijn eenvoudige
als taalgebreken (waarvan vele In-
dischgasten dachten - en ervoor wor
den aangekeken - dat zij alleen die
hebben). Maar op de markt in Den
Haag kan je prei vinden en prij, ko
mijn en komein, appellen (met twee
I's) en pieterselie, obergien en crep
(of grep fruit - weet u wat dat is?),
conferans peren en Het roem van Het
Westland (extra onderstreept). Wat
leuk, dat men nu vrij is en zich niks
meer hoeft aan te trekken van een
rare schoolmeester. En iedereen be
grijpt het tóch. En je verkoopt tóch!
Daar bestaan de heerlijkste adjec
tieven voor alle groenten en vruchten,
die zelfs niet meer gewoon zoet zijn,
maar minstens suikerzoet en honing
zoet. En ook „zoet en sappig" en als
je die peren zo bekijkt, weet je waar
het woord zoetsappig vandaan komt.
Maar als je ook leest: „Cox zonder
kurk" en „Kropsla zonder luis" word
je opeens wantrouwiger t.a.v. die an
dere adjectieven. Daar zie je ook
„Super Navels" en denk je: die koop
ik. Dan word ik ook Yoga!
Daar zie je een koopman neerstrij
ken met een kist vol speelgoed en
dan komt er éne juffrouw bij en dan
nog één en nog één en dan zie je pas
hoe lief moeders hun kroost hebben,
want het wordt een complete veldslag
om mekaar de buitenkansjes af te
gappen.
Daar zie je prachtige velletjes om
er bontmantels van te maken en als
je naief vraagt of het lamsvel is, krijg
je informatie van een langpeenharig
jongmens achter je: „Nee, 't is gescho-
re schaap!" en de verkoopster kijkt
schaapachtig.
Daar zie je een keet die „Waroeng
Ketawa" heet, waar het de hele dag
stikvol Arabieren, Turken, Grieken en
nog meer Hollandse superarbeiders
staat, die allemaal kopen wat (dacht
ik) alleen Indische mensen lusten en
waarvan de verkoopster vlot drie of
vijf nieuwe talen heeft leren spreken.
Daar wordt je bij de visboer storm
achtig begroet (vanwege je bruine ge
zicht) door een blonde verkoopster die
gilt: „Tjoemitjoemi! Tjioem-tjioem! Of
wat was ut!" En dan denk je: geef
maan de eerste soort maar!
Daar zie je ook een boekenstand
met titels als „Het Stiefzusje", „Bloe
dende Harten" en „De TOFF en de
lady", waar dus de toffe jongen alle
hoofdletters heeft en de lady alle
kleine letters. A la lanterne met die
aristocraten! En waarvan de verkoop
ster zegt: „Er komp weer sleg weer
meneer; ken je weer lese!" en dat is
veel wijzer dan zij zelf wel snapt.
En daar is de geur van versgebak
ken lever zó lekker, dat je een onsje
koopt. Maar als die gezellig keuvelen
de heer je onsje bij mekaar wroet met
z'n zwarte nagels, lust je ze opeens
niet meer. En betreurt het dat je een
kieskeurige ouweheer geworden bent.
Gelukkig is er opeens een echte In
dische gladakker met puntoren en
groezelige matjan-kleuren, die opge
wekt met je mee gaat wandelen. En
niet kieskeurig is en zelfs het zakje
van de levertjes opeet.
x
En daar zie je een markt van twee
schoenen, zo rommelig als Tong-Tong.
Daar zie je een antieke tikmachine en
een moderne schaarkijker. En gasmas
kers en een bidet. En koekoekklok-
ken die geen kik meer geven, laat
staan koekoek. En keukenmessen en
Javaanse krissen. Sommige nog met
delicaat gesneden grepen en nobel
ciseleerwerk. En sommige radeloos
gebutst en gedeukt. En je denkt aan
de Javaanse wapensmeden met hun
llmoe en hun toverspreuken en hun
maandenlange gewetensvolle arbeid.
En aan Adipati's en Radens, die deze
krissen fier droegen op kratonfeesten.
En je denkt: „Behütt dich Gott, es war
so schön gewesen!"
En je ziet een mooi crucifix liggen
op een koektrommel, zó adembene
mend mooi gesneden! En kijkt dat
Christusgezicht nu namelozer be
droefd dan gewoonlijk of verbeeld ik
het me? En daar staan ook twee goed
kope crucifixen, rechtopstaand, met
Christussen van koper. Heel primitief.
De een heeft de bouw van een stoere
marktventer en de andere van een ge
drongen worstelaar. En je denkt: „Hé!
Daar hebben ze toch die twee boos
doeners van Golgotha óók vereeu
wigd!" En je mijmert opeens met veel
verwarde filosofische gedachten. Ook
gaat het motregenen en je denkt aan
Chairul Anwars nostalgische dicht
regels: „Gerimis mempertjepat kelam
x
En daar zie je opeens ook zeven pa
radijsvogels netjes op een rij liggen met
hun ademstokkend mooie verenpracht, als
een rijtje gefusilleerde vrijheidshelden.
Fl. 25,per stuk. Gekocht voor een pak
je shag van een Papoea. Hun zeven
lichtjes werden op een noodlotsdag uit
geblazen in dat wondermooi esmeralden
oerwoud aan de evenaar.
En opeens komt een waardeloze her
innering bij me terug, van een wandeling
op een Haags kerkhof, jaren geleden. En
ik zeven Indische graven op een rijtje zag.
En sommige namen waren even uitheems
en luisterrijk als de naam Tjenderawasih,
de Indonesische naam voor paradijsvogel.
En ik peinzend bij die graven stond en
dacht aan een galatenue met ridderorden
en aan een baljapon, een camee aan een
fluwelen bandje om een albasten hals, een
witte kant en waaier daar vér: Ta-
kèngon, Poetoessibau, Teloek Way Halim,
óók paradijsvogels!
En aan de kooien in Europese dieren
tuinen in de motregen, een droefgeestige
siamang, een nerveuse moesang, een ver
bijsterde toekan, een tijger die eindeloos
langs de tralies loopt en probeert zich iets
te herinneren .iets iets iets
dat nameloos gelukkig was en zorgeloos.
Ons is de langzame fusillering met Die-
rentuin-AOW.
Oók paradijsvogels.
x
Tja, denk je, dat kómt ervan als je de
levenden niet vergeet met je Tong-Tong.
Dan kan je ook de doden niet vergeten. En
tóch is het goed zo. Ergens.
Want er is een Almacht over firmamen
ten die paradijsvogels naar markten stu
ren. En glimlacht. Zullen wij het op tijd
begrijpen.
Wij, dat zijn de lezers en lezeressen
van Tong-Tong. Dat is Boetje en dat is
Generaal de Lussanet de la Sablonière, dat
is professor Kern en Moeljono, dat is Non
Pieters van belakang Lahat en Jan Kie-
vits van Tjietjerkeradeel, dat is Mevrouw
de Gouverneuse en kleine Lin van de
tangsi.
Als wij onze paradijsverhalen uitwisse
len en marktverhalen uitwisselen, zullen wij
begrijpen. Kome, wat er komen moet.
Toen de atoombom Hiroshima in één ver
schrikkelijke seconde uitwiste, liepen er 'n
aantal kinderen rond. Hun kleren waren
van het lijf gebrand; hun huid bedekt met
wonden, het licht hunner ogen uitgedoofd.
Maar hun stemmen vonden elkaar en hand
in hand strompelden zij rond, zoekend naar
licht.
Laat onze stemmen elkaar steeds vinden.
En onze hand helpensbereid zijn voor een
kameraad in verlatenheid.
Dat is Tong-Tong.
Wees gegroet, paradijsvogels! Dank
voor alle hulp die U in de afgelopen ja
ren gaf aan onbekende vrienden in duis
ternis. Sta ze ook bij in het nieuwe jaar
dat komen gaat. Omdat het Zijn wil is.
T.R.
De handeling, Lakon,
in de Wayang Purwa. Want wij al
len, demonen en edelen, zijn de ge
barende schaduwen der spelers in dit
bewogen Spel des Levens.
Raden Mas Notosoeroto.
15