J. W. Meyer Ranneft
Nu is ook dr J. W. Meyer Ranneft
heengegaan. De winter eist een zware
tol. Van de prominenten van de oude
garde is nu alleen Ch. J. I. M. Weiter
nog in leven, in Indië de voorganger
van Meyer Ranneft als vice-president
van de Raad van Indië: een fysieke
handicap ten spijt nog altijd levendig
van geest en geïnteresseerd in de
meest uiteenlopende zaken.
Meyer Ranneft was een Indischman
d.w.z.: hij was in Indië geboren uit
Nederlandse ouders. Maar toch had
Indië zijn stempel op hem gedrukt. Hij
had het temperament van een Indisch
man: snel bewogen. Een anecdote te
kent hem ten voeten uit.
Wanneer Thamrin in de Volksraad, tij
dens Meyer Rannefts voorzitterschap
van de Raad, het woord voerde lag
de hamer al klaar om deze scherpe en
gevatte nationalist het woord te ont
nemen zodra hij buiten zijn boekje zou
gaan. Maar Thamrin, 'n groot politicus
speelde met de dreiging: hij scheerde
meestal juist langs het prikkeldraad
heen. Dit had soms tot gevolg, dat de
hamer al viel voor Thamrin iets had
gezegd waarvoor hij met reden kon
worden terecht gewezen. Dit was op
zeker ogenblik eveneens het geval:
voorzitter Ranneft klopte de nationalis
tische voorman af voordat daarvoor
goede grond aanwezig was. Toen na
zijn toespraak Thamrin langs de pers
tribune liep zei een van de daar aan
wezige verslaggevers:
"Mijnheer Thamrin, ik zou die hamer-
klop niet genomen hebben..." Waarop
Thamrin:
"Och, ik had het hart niet te protes
teren. Hij is zo'n fijne vent..."
Een duidelijker bewijs dat Ranneft's
optreden ook zijn felste politieke te
genstanders groot respect afdwong is
niet te vinden. En inderdaad: Ranneft
was niet alleen een hoogst bekwaam
man, 'n geinspireerde en inspirerende
figuur, maar bovenal 'n volkomen eer
lijk mens met een sterk gevoel voor
rechtvaardigheid. Een man met een
zeldzame werklust en een zeer wijde
belangstelling, in de koloniale littera
tuur uitermate belezen, een man die
met hart en ziel en met grote moed
zijn inzichten verdedigde en wiens
persoonlijkheid velen heeft geïnspi
reerd. Hij bezat 't zeldzame vermogen,
argumenten van personen te scheiden
en een opmerking van de bode van de
Raad van Indië had, wanneer zij hem
juist voorkwam, voor hem dezelfde
waarde als die van een lid van de
Raad. De juistheid ervan was voor hem
bepalend.
Ranneft was geen makkelijk man. Hij
had een grote mate van onbekwaam
heid om met domme lieden om te gaan.
Hij kon dan zeer ongeduldig, en zeer
sarcastisch worden. Ook hij behoorde
tot degenen, voor wie de Nederlandse
aanwezigheid in het toenmalige Indië
niet alleen een historische noodzake
lijkheid maar een zegenrijke omstan
digheid, ook voor de geregeerden, was.
Furnival's inzichten over de "plural so
ciety" hielden hem zeer sterk bezig:
waarom zou niet, in Indië, een maat
schappij kunnen groeien waarin alle
daar aanwezige rassen en groepen te
zamen aan de toekomst zouden kunnen
bouwen?
Zou Indonesië onafhankelijk worden,
dan zou het alleen te vergelijken zijn
met een Zuid-Amerikaanse republiek...
Voor het goed recht van de "koloniale
overheersing" of liever, voor de leiden
de hand van Nederland, maar dan zon
der de bevoogding van een pietluttige
bureaucratie in Den Haag heeft hij met
onbezweken trouw pal gestaan.
De geweldige drijfkracht van het na
tionalisme, de behoefte om vrij te zijn
wat daarvan de konsekwenties ook
zouden zijn, ontging hem. Hij was een
typisch paternalistische figuur, die wel
wist wat goed voor zijn Indonesiërs
was. Hij was dus wel wat men gaarne
noemt: 'n koloniale conservatief. Maar
zijn volstrekte eerlijkheid en zijn onbe
zweken goede trouw imponeerde toch
zelfs de felste van zijn tegenstanders.
Het was en bleef, zoals Thamrin zei,
ook als hij een fout maakte "zo'n fijne
vent". Zijn bekwaamheid is erkend in
de vorm van vele onderscheidingen en
een doctoraat honorus causa, en na
zijn terugkeer in Nederland door zijn
benoeming in de Raad van State.
Voor wie met hem in aanraking zijn
geweest blijft intussen een veel belang
rijker herinnering: die van een inspire
rende, volkomen integere persoonlijk
heid. J. H. Ritman
Op het kantoor van Tong Tong, waar
"Grand Old Man" Meyer Ranneft re
gelmatig mampirde voor een vriendelijk
praatje en goede raad, zal men zijn
vertrouwde, rijzige gestalte nog lang
missen. Van de eerste dag van ons
bestaan af is de heer Meyer Ranneft
een vriend en Bapak voor ons ge
weest, dwars door alle moeilijkheden
heen. En vreemd, het is niet zijn grote
kennis en wijsheid die ons het langst
zal bij blijven, maar die typisch In
dische geduldige benevolentie die ons
van menig vergrijsd familiehoofd zo
dierbaar bekend is. Iemand van wie je
wist dat hij met ons samen was opge
groeid, als het ware op eigen houtje
de "kesepoehan" was van onze keboe-
patèn. Wij zijn bedroefd, maar voelen
ons blijvend gesterkt door zijn mense
lijk voorbeeld Tong Tong
DE PIEKERANS
„Het verwondert me altijd dat de
mensen uw Piekerans lezen om te
lachen. Ik heb nog niemand ontmoet
die gemerkt heeft dat je erom moet
lachen om de droefheid te doorbre
ken, te verwerken
M. Allaert.
Ik weet niet hoe weinig (of hoeveel)
anderen het gemerkt hebben, maar het
is zonder meer juist. Zelfs in mijn pril
ste jeugd heb ik veel leed gezien en
meegemaakt. Ik schreef de Piekerans
vlak na de boordevol leed zittende
wereldoorlog en bersiaptijd. Toen „ons
Indisch avondje van ons scheiden
ging". De straten en mensen waren
vaak vol leed en nu nog zou ik bij elk
opstel in mijn bundel minstens drie
ervaringen kunnen neerschrijven van
ongeluk en verdriet, die er nauw mee
samenhingen. Die soms in mijn mijme
ringen en dromen terugkomen als
Klaagvrouwen die terugkeren van een
Begraven Verleden.
Nu leef ik in een welverzorgde so
cialistische staat, waarin op geen stuk
ken na de tekorten te vinden zijn, die
ik in mijn hele Indische tijd gezien
heb. Waar kelners 1000,in de
maand verdienen, terwijl stroopverko-
per Mioen leefde in een hutje met een
vloer van aangestampte aarde voor
een dubbeltje per dag. Waar lassers
een eigen auto hebben en in de va
kantie naar Rome kunnen, terwijl As
ian elke dag voor zijn karige loon liep
van Tanah Abang helemaal tot Djem-
batan Tiga en terug. En nooit vakan
tie had. En zo voort. En zo voort. En
toch is hier voortdurende angst om
het bestaan, eeuwig geklaag over te
korten, ontevredenheid met veel, en
twist en ruzie en nog eens twist en
ruzie.
Je staat verbijsterd. Daar kon de
arme mens evenals het sadopaard op
het omslag van Tong-Tong No. 7 eeu
wig welgemoed zijn. Er werd altijd ge
lachen en gezongen. Badoets had je
in elke steeg en elke kampong. Er was
humor en levensmoed in een maat
schappij zonder zekerheid en zonder
bescherming. Daarom hield ik van die
straat en heb haar in mijn Piekerans
bezongen. Maar het is waar wat M.
Allaert zegt: elke lach van de straat
slijper is een lach door tranen heen,
maar DAAROM JUIST de ware lach
van de Levende Mens. Die niet ge
serveerd wordt in een pluche zaal met
dure tickets en een dure foyer, maar
in de modder van Gang Tembok, op
de gètèks van de kali Angkee, in de
kleinste goedangkamer van het zielig
ste paviljoen van het bouwvalligste
laatste huis van Gang Kraan. Waar je
als Europeaan om huilen moest. En
daar had de Indonesiër de moed en
levensfilosofie om te lachen.
M. Allaert heeft (vermoedelijk zonder
zelfs het jachtterrein van de straat
slijper te kennen) de achtergrond ervan
„geproefd". T.R.
3