Njonja Philips
door Dr. H. J. DE GRAAF
Het is opvallend, dat de Indo-Europeanen, wier leven wij geschetst hebben,
t.w. de Indo-Rus Coolen en „Tinus" Dezentjé, beiden landhuurders waren, de
eerste van het Gouvernement, de ander van de Soenan. Daardoor stonden zij
enigszins vrij tegenover het Bestuur, en namen in de Javaanse wereld, waarin
zij geboren en getogen waren, een zekere positie in, waardoor hun talenten
beter tot ontplooiing konden komen.
grootmoeder te zijn vergeten; ze keek
niet meer naar de Bijbel om. Maar op
een dag kreeg zij bezoek van een Ja
vaan, die verzekerde christen te zijn.
„Wat, een Christen? Kan een Inlander,
kan ook een Javaan christen worden?"
vroeg zij ten hoogste verbaasd. De
man volhardde bij zijn bewering en
dit bracht haar tot nadenken. Zij ging
weer in de Bijbel lezen en begon daar
uit haar Javaanse bedienden te onder
wijzen. Vervolgens kwamen ook ande
re Javanen meeluisteren. Haar schoon
zuster, mevr. Van Oostrom-Philips,
had haar daartoe aangespoord. Dit
onderwijs had meestal 's avonds
plaats. De leerlingen zaten naar Ja
vaanse adat op de grond. Een hunner,
Levi genaamd, zong dan een gedeelte
der Evangeliën, die op tembang wa
ren gebracht, en mevrouw Philips ver
klaarde het daarna. De boekjes, vroe
ger door haar bij het godsdienstonder
wijs gebruikt, werden weer te voor
schijn gehaald en in het Javaans ver
taald. Op 27 dec. 1860 werden de eer
ste vijf harer leerlingen door de do
minee van Poerworedjo gedoopt.
Eind 1862 of begin 1863 werd de
Hr. Philips daarheen overgeplaatst en
vestigde zich in de kampong Toek-
Sanga. Ook hier zette mevr. Philips
haar onderwijs voort, breidde het uit
en poogde er een zekere organisatie
aan te geven. Hierbij werd zij gehol
pen door haar schoonzuster, mevrouw
Van Oostrom, doch ook door de
„amateur-zendeling" mr. Anthing te
Batavia, die in 1855 tot de overtuiging
was gekomen, welke hij in de statige
bewoordingen dier dagen formuleerde:
„Dat de volken van den Oost-Indische
Archipel niet in hun geheel tot Chris
tus kunnen gebracht worden, dan door
arbeiders uit den volken zelve", dus
door „Inlandse helpers".
Dit knoopte zij in haar oren en be
gon Javaanse evangelisten te werven.
De belangrijkste van hen is Sadrach
geweest, die in 1869, na een lange
zwerftocht over Java, tot haar kwam.
Een zeer originele figuur!
Met hem en andere helpers kon het
werk pas goed voortgang vinden. Het
breidde zich uit over heel Bagelen en
Banjoemas. In 10 jaar tijds werden 'n
1000-tal Javanen voor de nieuwe leer
Christina Petronella Philips
geb. Steven
Ook mevrouw Christina Petronella
Philips, geboren Steven kwam uit die
kring voort. Op 17 november 1825
werd zij te Djokjakarta geboren. Haar
vader, de landheer Steven, schijnt wei
nig aan de opvoeding zijner dochter
te hebben kunnen doen, zodat deze
taak voornamelijk op de schouders
van haar grootmoeder kwam te rus
ten. Was haar moeder soms vroeg ge
storven?
Nu had de predikant van Samarang
aan deze grootmoeder het godsdienst
onderwijs opgedragen. Dat gebeurde
in kleine plaatsen wel meer, dat op
verzoek van de dominee der Indische
kerk een of andere geestelijk belang
stellende, zich met het geven van
godsdienstlessen belastte. Al vroeg
hielp de kleine Christina Petronella
haar grootmoeder bij dit geestelijke
werk, zodat zij enige vaardigheid in
het onderwijzen kreeg. Zij werd ech
ter geen onderwijzeres, want op 27
aug. 1844 huwde zij met een eenvou
dig ambtenaar, de Hr. Johannes Caro-
lus Philips, die negen jaar ouder was.
Deze man zien wij in de jaren opklim
men van inspecteur bij de indigo-cul
tuur 4e klas, tot inspecteur 1e klas bij
de koffiecultuur, hetgeen zeker geen
opvallende loopbaan is. De jongge
huwden vestigden zich te Ambal. Over
kinderen zijn geen berichten.
Tijdens haar verblijf te Ambal scheen
mevrouw Philips de lessen van haar
gewonnen en gedoopt, al was hun
kennis van het geloof niet al te dege
lijk.
Geholpen door enige vrienden bouwde
mevr. Philips in 1870 naast haar een
voudige woning een kerkje, dat ruim
100 personen kon bevatten, waar voor
talrijke Javanen regelmatig godsdienst
oefeningen werden gehouden Daartoe
vertaalde zij met behulp van een ze
kere Indische „Tante Pietje" een aan
tal preken van onderscheidene aard
in het Javaans. Velen kwamen haar om
godsdienstonderwijs verzoeken. Even
als Coolen onderwees zij de Javanen
in de drie „rapals": de tien Geboden,
de XII Artikelen des Geloofs en het
Onze Vader, doch evenmin als Coo
len doopten zij, of haar Javaanse evan
gelisten. Daartoe achtte zij zich zelf
en haar helpers onbevoegd. Zij liet er
de predikanten der Indische Kerk voor
optreden. Die hielden ook mèt de Ja
vanen het H. Avondmaal, waarbij zij
zelf, na de Hollandse dominee een
woordje in het Javaans sprak.
In 1872 en '73 heeft zij drie maal,
al dan niet vergezeld van haar echt
genoot, tournées door Bagelen en
Banjoemas ondernomen. Daar de trein
nog ontbrak, moest zij deze tochten
per eigen wagen doen. Ofschoon de
Hr. Philips de Javanen liet verzoeken,
zich hierin wat te matigen, kon dit toch
niet verhinderen, dat Njonja Philips
door velen als een incarnatie der God
heid werd beschouwd en met Goesti
werd aangesproken. Sommigen noem
den haar zelfs Goesti Marijam (Maria)
en haar man Goesti Joesoep (Jozef).
Sadrach, haar gewezen leerling kon
digde haar echter steeds aan als
„grootmoeder". Maar met dit alles
kreeg haar werk een profetische allu-
U>
Mevrouw van Oostrom geb. Philips
6