J „Myana was hier" M. Ja, op dit schone plekje stond 7 jaar lang onze MYANA-rubriek voor-de-vrouw. Dat "voor de vrouw" heb ik altijd maar beschouwd als het lage paggertje waar elke lezer desgewenst overheen kon stappen. En dat werd gretig gedaan weet ik. Niet alleen is de damesrubriek ook door de heren gelezen, maar kreeg zelfs geregeld bijdragen van die zijde. Een groter compliment kan ik me niet denken! Toch heb ik vaak ook voor puzzles gestaan. Zoals die keer dat een dame schreef: "Nu lees ik Tong Tong toch al jaren en nog weet ik niet wat U bedoelt als U naar de Myana-rubriek verwijst. Zegt U het mij toch, is het misschien een bijblad?" Of die heer die, in een spontane suggestie om Tong Tong nog leesbaarder te maken voorstelt: "Begin eens een damesrubriek, zoiets slaat altijd in!" Ik heb mijn hoofd diep gebogen uit schaamte voor ons chronisch gebrek aan brei- patroontjes en liefdesproblemen die het kenmerk moeten zijn van dames rubrieken. Voor de talrijke dames die nooit geweten hebben waarom ik Myana (lees miana, daon iler, siernetel, coleus) als naam voor onze rubriek koos: miana zag ik als symbool voor sierlijkheid en nut, toen in onze Indische kebon, hier op onze koude vensterbank. Het besluit om Myana te laten verdwijnen is niet het gevolg van gebrek aan belangstelling. Integendeel juist, de verscheidenheid van onze rubrieken en de onderwerpen maakte vaak dat we aan de andere kant van de pagger moeten komen. Welke zin heeft het dan om vast te houden aan een damesrubriek? Behalve het verdwijnen van de kop, verandert er dus verder niets. Het be tekent alleen dat nu Tong Tong helemaal Tong Tong is en de dames vinden zelf wel uit wat zij specifiek "voor de vrouw" vinden. Als kleine herkenning en als herinnering aan Myana zult U bij sommige artikelen het bekende blad motiefje terugvinden. Dat is dan beleefd aanbevolen door LILIAN DUCELLE Maar, toen ik nog een klein meisje was, lang geleden, zat ik eens ver drietig te huilen, met een zieltogend kuikentje op mijn schoot. „Djangan nangis, non troostte kokkie, „nanti, tah sebool." Ze nam het diertje in haar hand. Nog zie ik het bengelende kopje met de gebroken oogjes, de pootjes met de gekromde tenen. Ze sperde het snaveltje wijd open en blies, letterlijk, nieuw leven in het lijfje. Een half uur later trippelde mijn kuiken weer achter zijn moeder aan. Odih polèh. Ik was dol op jonge vogels en had altijd wel een djalak, een troetjoek of een kepodang om te vertroetelen. En ik beminde mijn beestjes zo zeer, dat ik ze vol stopte met de lekkerste hapjes. Lekkere hap jes voor mij, wel te verstaan. Mijn vo geltjes bekwamen ze slecht. Ze gin gen dood. Maar nu wist ik, wat ik doen moest. Blazen. En ik blies, niet alleen of hun leven, maar ook 't mijne er van af hing. Soms hield ik ze in leven, dikwijls gingen ze toch dood. Nu wordt overal ter wereld de mond op mondbeademing toegepast. Als God het wil, vindt de mens er baat bij, anders niet. Net als vroeger bij mijn vogeltjes. Drie jaar geleden werd één van mijn dochters in het ziekenhuis opgeno men, met een mankement aan 't hart. En het mijne stond ook stil: bijna. De doktoren spraken over een operatie. Voor de twee jonge mensen, 'n moei lijke beslissing. Doen? Niet doen? Na tuurlijk waren er risico's aan verbon den. Zij hakte de knoop door en op een dag werd een klein jongetje bij Oma gebracht. LEVEN EN DOOD. De wetenschap staat voor niets. Er wordt ons niet eens meer tijd gegund om te bekomen van onze be- en ver wondering over acrobatische toeren tijdens ruimtevaart, landingen op de maan, uitvindingen op gebied van electronische apparatuur, computers en transplantaties van verschillende organen. Als we iemand tegen komen met één blauw en één bruin oog, hoe ven we niet meer te denken aan een speling van de natuur. En die iemand is blij, dat hij/zij met dat ene bruine of blauwe oog de wereld nog kan zien. Een neus? Die zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht. Verbeeld je, dat je hem niet alleen schendt, maar op de één of andere manier kwijt raakt! Hoera dus, voor de nieuwe neus, die geen feest-neus hoeft te zijn. En nu komen de vragen, de vragen en de kritiek. Mag dat allemaal? Zal OnzeLieve Heer (ik ben er ze ker van, dat Hij nog bestaat) dit alle maal tolereren? Of zal Hij eens ver schrikkelijk boos worden over de hovaardigheid van de mens, die meent, dat hij zich mag bemoeien, met zaken die alleen Hem aangaan? Ik weet 't niet. Ik ben maar een ge woon mens en kan niet zeggen wat mag en wat eigenlijk niet mag. Zal mijn ventje groot zijn? Mammie komt gauw terug." Een paar dagen later, werd er aan het arme hart „gedèdèld en gedjitet". De tijd, dat ze alleen maar af en toe even bijkwam uit de zware narcose, was voor ons de spanning ontzettend. Maar zeven dagen later, schreef ze, met bibberende letters: De pijn is nog onmenselijk, maar ik heb een paar stapjes gelopen en zit deze brief aan een tafeltje te schrijven. Nog een week later, wist ik niet waar ik ze vandaan moest halen, maar het huis zou vol staan met de mooiste bloemen. In de kamer kreeg alles een andere plaats, voor haar rustbed, die de beste moest hebben. Was de ma tras hard genoeg? Of te hard? Waren er genoeg kussens? Even nog op schudden En toen kwam ze bin nen, voetje voor voetje, heel broos en teer. 't Was nog maar net veertien dagen geleden, dat het lichaam voor de helft open lag. Het jongetje legde rozen op haar buik; en zijn armpjes om haar hals. In een hoekje van mijn slaapkamer, was ik heel, heel dank baar, dat God de mens zó knap laat worden. Misschien ben ik wel primitief aan het redeneren, maar ik ben primitief. Ook in mijn Gods-vertrouwen. Wij gaan, als het onze tijd is. En als dok toren als Barnard, door allerlei trans plantaties en reparaties dat moment nog even kunnen verschuiven, nou ja, dan is 't, omdat Onze Lieve Heer ons nog een kansje geeft .Hij geeft toe stemming voor al die manipulaties; om te zoeken, verder en verder. En dan ineens zegt hij: Stop! En dan wordt de wetenschap geconfronteerd met het feit, dat God niet dood is. In tussen ben ik blij, dat mijn meisje weer verder kan. Ze zal zich haar he le verdere leven in acht moeten ne men; nooit meer roeien, niet zwem men. Maar soms zondigt ze. Dan danst ze, ze is blij. 't Leven is waard, geleefd te worden. HARRYET. Op de Kopi Tubruk „Nieuw" van 15 jan. T.T. no. 13 heb ik reacties ver wacht, ik ben blij dat ik deze van Har ryet kreeg. Een fijn stukje waarmee ze ongetwijfeld de tolk is geweest van ve len die het ook niet met mij eens wa ren. Dit zou ik bijna als voorwaarde aan deze rubriek willen stellen: schrijf uw mening ook eens, niet alleen wan neer u het met de schrijfster eens is. En wat het stukje van Harryet be treft: ze heeft me aan het twijfelen ge bracht maar toch: hebben we OMDAT we maar gewone mensen zijn toch maar het recht om door te gaan? Of is er wel degelijk een grens die we naar eer en geweten zelf moeten bepalen? Het duurt héél lang voor Hij „stop" zegt! Lilian. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 12