HET VARKENSKLOKJE
Zeg Ton, we kunnen nog net een
biertje pakken, voor we dat varken
pikken.
O.K. Hans, 't is nou half zeven, een
kwartier rijden met de jeep en we hoe
ven pas om half acht terug te zijn.
Makkelijk.
De biertjes worden genoten onder
de cynische blikken van de messgeno
ten. Je kon van hun snuiten aflezen
wat ze niet hardop durfden te zeggen,
niet waar de baas bij was. Wat wisten
ze ook van 't varkensklokje!
De officiersmess van 't 120 Squa
dron in Biak was toch wel een knus
geval, met z'n plafond van kleurige
oude parachutes. Tenminste in mijn
ogen, zo uit 't Jappenkamp.
In oktober '45 was ik met een B25 en
daarna een Douglas DC3, uit Batavia
via Bandjermasin, Morotai en Noem-
foor naar Biak gelift om daar bij mijn
broer Hans wat uit te waaien. Hij was
daar commandant 120 Squadron.
Er zou een saté-fuif gegeven worden
en Hans had z'n messgenoten een
vette babi beloofd. Hij had er bij ge
zegd: "Vanavond om half acht."
Varkens genoeg daar. Ze zaten o.a.
in de rimboe langs een oude airstrip,
waar ook een vuilnisbelt was. Daar
lag 't vol met afgekeurde blikjes met
inhoud, onder hoogspanning. Ingeblik
te stank. Je kon de varkens er 's nachts
horen donderjagen. Als ze 't etiket be
keken hadden en 't klopte met hun
smaak, dan namen ze 't lekkers tus
sen hun kaken. Krak-psssssHmm,
heerlijk, goed rijp, smak, tjap, tjap,
tjap, slurp. Je hart draaide in je lijf om.
Maar vet werden ze.
In de maanden direct na de oorlog
was er weinig meer te doen in Biak.
Jappen zaten er nog wel, maar nie
mand maakte zich er druk over. Kort
voor ik er kwam waren er twee ge
snaaid, die gewoon in de rij waren
gaan staan voor 't avondeten.
Toen ze voor een tweede portie kwa
men, werden ze door de kok herkend.
Niet als Jappen, maar als clandestiene
halers van een tweede portie, waar ze
geen recht op hadden. Pas toen bleek,
dat ze geen Engels verstonden, werd
de kok achterdochtig. Het gebeurt niet
veel, dat koks krijgsgevangenen ma
ken. Met een pollepel! (Ehhebeur!)
Enfin, de vliegers hadden weinig te
doen en de dienst was om elf uur 's
morgens al afgelopen. Hans ging dan
jagen of vissen.
Ergens langs de airstrip zittend, op
de loer, bedacht hij, dat je toch heel
wat tijd kon besparen, als je van te
voren wist, wanneer een varken zou
uitkomen. Hm, interessant. Als je nou
een wekker nam, niet al te luidruchtig,
met een zwart spandraadje en daaraan
een piefje, dat de zaak stopt, als 't
draadje stukgelopen wordt. Hm, moet
te doen zijn. Tjoba maar, morgen.
klokje. Diep in 't geheim werd de ope
ratie uitgevoerd. Op een goed belopen
galoer werd 't klokje aan een boompje
gebonden en 't draadje over de galoer
gespannen. De vraag was natuurlijk,
of 't zwakke getik argwaan zou wek
ken. De tijd zou 't leren. Intussen ging
Hans verderop z'n geluk beproeven.
Om een uur of 10 kwam hij terug. Ei,
ziet, 't draadje was gebroken en de
klok stond stil! Op 5 over 7. Hm, maar
weer spannen en naar huis. De vol
gende dag gauw weer kijken. Hah! De
klok stond stil op tien over tien! Enfin
zo heeft hij dat een maand volgehou
den, gedurende de nacht telkens terug
komend om de zaak weer te spannen.
De resultaten werden nauwkeurig ge
noteerd. Wat bleek? Dat varken kwam
dagelijks uit om rond zeven uur, terug
om tien uur, weer uit om één uur en
weer terug om drie uur. Weer of geen
weer, maan of geen maan! Leuk. Kop
dicht en de lui een paar staaltjes van
'ilmoe' vertonen.
Dus reden we die avond om half
zeven naar de strip. Hans had z'n
prachtige handgemaakte Sauer ,30-'06
buks bij zich. Die had hij voor een
zacht prijsje in New Vork op de kop
getikt. De vorige eigenaar wilde geen
Duits geweer meer hebben, vanwege
Hitier. Je moet maar boffen. Ik friemel
de met een geleende .30 Jungle kara
bijn. 't Voelde nogal onwennig, dat
lichte proppenschietertje. Alleen maar
goed voor dichtbij, en dan moet je nog
goed raken. Maar ze schoten zuiver,
dat is waar.
We stopten de jeep 100 meter van
de galoer. Om tien voor zeven zaten
we. De stank van de blikjes was neus-
verscheurend, vijf oneindige minuten
lang. Toen sneuvelde deze babi, als
slachtoffer van zijn vaste gewoonten
en de moderne techniek.
Om half acht werd hij afgeleverd aan
de mess. En wij maar proberen een
strak smoel te trekken. Moeilijk, als
je je eigenlijk rot moet lachen.
Tijdbesparing? Ach, een beetje be
trekkelijk hè. Zoals alle tijd.
A. A. F. Maurenbrecher
Dat was de geboorte van 't varkens-
OPNIEUW CONTACT DOOR EEN
HALVE LITER BLOED I
In 1950 was ik dienstplichtig K.L.-
militair te Salatiga. Heerlijk stadje.
Prachtig landschap. De dagen sleet ik
als magazijnmeester in 'n semi-militai-
re autowerkplaats, midden tussen alle
rassen van mensen die Indië maar
kent. Ik voelde me geweldig op m'n
gemak of liever gezegd senang. De
uren na de dienst wel het meeste. Dan
kon ik naar hartelust kampong in en
uit sjouwen en van alles beleven en
van alles genieten. Of vliegerwedstrij
den houden. Of zwemmen naar Banjoe
Biroe of Kopèng hoog op de Merba-
boe. Zaterdagsavonds dansen in het
„Tijgertje". Heerlijk wat een tijd, ik kan
zo nog wel uren doorgaan prettige din
gen van toen op te noemen. Alle toe-
kangs die de werkplaats bevolkten wa
ren dus burgers.
Van de 7 militairen die er bij inge
deeld waren was er 1 Sgt. I. als Cdt.
aangesteld om de militaire belangen
te behartigen. Hij had zijn vrouw en
kinderen over laten komen uit Holland.
Een van zijn dochters, een meisje van
een jaar of 5, was vaak bij mij in de
goedang te vinden. Ze mocht dan hel
pen dozen uitpakken en soms op de
typemachine ratelen en natuurlijk spe
len. En wat lekkers helpen klaar ma
ken samen met Roemtidja mijn onver
getelijke baboe. Als de sawo's rijp
waren klommen we de boom in en op
het dak van het huis om uit de gloeiend
hete dakgoot de sappigste vruchten te
halen die daar waren ingerold. Bijna
3 jaar was ik toen al op Java en het
was me lief geworden. Ik kon me wer
kelijk behoorlijk verstaanbaar maken.
Genoot van de Ketoprak en van de In
dische films als: Bengawan Solo - Ma-
ta air Tji-tjaroem e.v.a.
Maar dan moet ik ineens toch nog
weer onverwachts naar Holland terug.
En we beloven elkaar trouw te schrij
ven en op te zoeken als het even kan.
Want Holland is immers zo klein. En
warempel in het begin lukte dat ook.
Nelly, zo heette het dochtertje van de
Cdt., was ook weer met haar familie
in Holland beland. Ik heb ze nog eens
bezocht in Arnhem, maar Nelly was op
dat moment niet eens thuis. Toen een
verhuizing en weg adres en weg con
tact.
Nu dan 17 jaar later, november 1967,
heb ik me weer opgegeven om een
halve liter bloed af te staan voor het
Rode Kruis. En terwijl ik daar lig, nu
zelf als Sgt. I. bij de Kon. Luchtmacht,
komt er een Luva meisje naast me
staan en zegt „dag" en noemt mijn
naam. Ik zeg ook: „Dag lieve meid,
maar ik ken je niet"! „Jawel" zegt ze;
„denk maar eens aan Indië terug".
„Grote goden!" schreeuwde ik bijna:
„ben jij dan Nelly?" En ja hoor, ze was
het. Na 17 jaar pikt ze me zó uit wel
100 militairen. Nu als een grote jonge
dame. Een week later was ik al bij haar
op bezoek hier in Den Haag en haar
niets vermoedende vader en moeder
komen de trap op. Groeten mij met een
„dag meneerr. Verroest Gerrit ben
jij het! Hoe kom je hier, wat enig."
Affijn, de rest hoef ik niet te vertellen
dat het een avond geworden is waarin
we meer in Indië waren dan in Holland
bij een gloeiende kachel, dat snapt u.
Adoeh zeg, waar een halve liter bloed
al niet goed voor is! I
Si Angin.
16