Zegen uit de bijgebouwen BABOE INAH De foto dateert uit de jaren 1952 toen we nog in Djakarta woonden in de Djalan Kapoeas no. 9 in Tjideng. De naam van de nènèh is Baboe Inah die een manusje van alles was. Ze stond altijd klaar voor ons en de kin deren en ook paste ze op mijn moeder die achter mijn man op de stoel zit. Nu ik hier zit gaan mijn gedachten vaak terug en dan vind ik dat 't leven van de Indonesiër soms dieper zit dan dat van de westerling. Ik noem maar een voorbeeld. Toen wij onze kinderen in 1956 naar Holland stuur den, was Nenèh altijd blij als er van hen bericht kwam, en toen de eerste foto van onze oudste kleinzoon, die in Holland geboren is, werd opge stuurd, was zij 't die in tranen uitbarst te. Zulke momenten grijpen je aan. Ik ben trots dat ik indo ben en daarom probeer ik de gotong-rojong onder de Indische mensen hier in Almelo vast te houden. leder jaar gaat er uit Almelo een Tong Tong trip met een grote bus naar de Pasar Malam. Dit doe ik om de band onderling vast te houden en voor velen van hen is dit een dag om weer be kenden uit dat onvergetelijke Indone sië te ontmoeten. Op de foto van links naar rechts: Mijn echtgenoot Hr. Huffenreuter, dan mijn Moeder zaliger, de wed. Walonker geb. Neyhoff, nog meegegaan met ons naar Holland en in 1959 in Almelo overleden. Dat jongetje is een pleeg kind van ons, nu in Amerika. Ik heb hem in 1965 nog in Amerika opge zocht. Dan mijn persoon en voor mij onze Baboe Inah, oftewel Nenèh. Mevr. Huffenreuter BRIEF UIT INDONESIË Deze post uit Indonesië had me echt in een bleide stemming gebracht en ik kon het niet nalaten de anderen van ons gezin op te bellen. Na meer dan twintig jaar had ik een levensteken ontvangen van onze vroegere baboe ZEGEN UIT DE BIJGEBOUWEN In dit nummer hebben we twee bijdragen opgenomen, die aan sluiten op het thema "Zegen uit de Bijgebouwen", het Voorplaat artikel in het vorige nummer. Hoe duidelijk spreekt hieruit, dat dienbaarheid karaktervol en no bel kan zijn vér voorbij de limi- tes, die westerlingen zo vaak verbinden aan het slaafschap, het ondergeschikt zijn. Onze be dienden waren vaak méér hoe der over ons, dan wij over hen! Itjih. Een kort briefje in het maleis, ge schreven door haar kleindochter Dju- wangsih, was ingesloten in een brief van Indonesische kennissen, waar we regelmatig contact mee hebben. Het maleis lezen ging niet eens zo slecht. Ik begreep er uit dat Itjih nu lottèk-verkoopster is en graag foto's zou ontvangen van ons allemaal. Ze woonde nog steeds in haar vroegere huisje. Mijn gedachten gingen weer terug naar Tjimindi (bij Bandung), waar we aan de Grote Postweg woonden. Itjih was hier kokki bij ons. Ook hielp ze bij het strijken. 's Middags maakte ik hier, in plaats van te slapen, hele zwerftochten over de sawah's. Over de spoorrail Ban- dung-Tjimahi kwam je tot achter Andir, bij het militaire deel van het vliegveld. Dit was omheind met hoog prikkel draad en er werd wacht gelopen. Weer terug naar huis ging je door de kam pongs daar, bleef geinteresseerd kij ken hoe heerlijk loom de karbouwen gewassen werden. De katjongs boven op de ruggen van de beesten, want het water was hier wel een meter diep. Verder naar huis terug langs de Kali Tjibeureum. Dit was een smalle kali en meestal liep ik beneden langs, dik wijls springend van steen naar steen. Met bandjir kon het water hier behoor lijk stijgen, maar gewoonlijk kabbelde het water tussen en over de keien heen. Hier was zoveel te zien! Djoe- loengdjoeloeng, waterspinnen, zoet water garnaaltjes. Langs de helling de mooiste varentjes. Een bloeiende Ket- joeboeng struik met de grote klok- vormige bloemen kon je fascineren. Deze bloemen gebruikten dieven im mers om rook in te blazen in de slaap kamer. Dit werkte bedwelmend en kon den ze gemakkelijker hun gang gaan. Ook was er een plek, een poel, waar het water diep genoeg was om te zwemmen, wat ik ook vaak deed. Kletsnat en vies belandde je dan bij Itjih in de bijgebouwen. "Adoeh non, njonja nanti marah!" "Sst Tjih, tida mopper dan! Ajo dan Tjih (heel vleiend) minta ambil pakean kering?" Ze heeft me nooit verraden! En al deed ze boos, de volgende dag ver wende ze je weer met iets. Soms gingen we ikan lèlèh vangen in de vijver. Je kon de koppen van deze beesten in hun holletjes in de aarden vijverwand ontdekken. Een tangok hield je klaar om te scheppen en was het de kunst om z'n lèlèh naar buiten te lokken. Je wist dat de stekel ge vaarlijk kon zijn. Maar wat een triomph was het, als je er één gevangen had. Voor Itjih! Soms kwam ze mee helpen vangen, als ze tijd had. En na de bees ten een dag in schoon water te laten zwemmen had zij een ikan lèlèh maal. Een andere keer had je een dubbeltje. Het was Itjih, die hier roedjak ingre diënten voor kocht. Wij aten dan vor stelijk roedjak in het slaapuurtje. De bedienden kregen ook hun portie van Itjih, dat wisten we, want voor tien cent kreeg je zo veel. Itjih was doodsbang voor rupsen, dat hadden we ontdekt. Van een bruin- bladige struik, waarschijnlijk een Aca- lypha soort, plukten we de bloeiwijzen, die op een oeler boeloe leken. Een paar van deze dingen op de strijktafel konden haar helemaal eng maken. De kebon werd er dan bijgehaald om de oeler weg te halen. Iedere keer tuinde ze hier weer in... of ze nam geen risico, want we waren badjingans. Toen mijn zusje en ik eind augustus 1945 vanuit het Jappenkamp in Sema- rang in Bandung terug gekomen waren, bracht Itjih ons één dag na aankomst (werkelijk, er bestaat daar kabar an- gin) djadjan en rijst met heerlijke ge rechten. We waren niet eens op ons oude adres! Maar ze wist het. Ze huil de toen ze ons zag. "Begitoe koeroes non, adoeh, adoeh!" Ja, haar briefje maakte me blij! Ik hoop dat ze het antwoord er op in mijn ge broken pasar maleis heeft ontvangen, evenals het pakje, wat we stuurden voor de Lebaran. Slamat tingal Tjih, dan sehar badan! J.I.J.-N. 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 5