WIE HELPT MIJ? u 3>. Pastoor WK. van Eeden Ik ben pastoor. En ik ben, zoals ze dat zeggen, een Indische jongen. Ik ben geboren in de goenoeng en heb mijn prilste jeugd doorgebracht op een koffieonderneming. Vandaar mijn voor liefde voor een kouwe neus en een goed kopje kopi toebroek. Ik zit nu hier met verlof in Holland om een beet je op verhaal te komen van het warme werken in de tropen. Het laatst was ik pastoor in Tangerang. U weet wel: dat stadje van de bamboehoedenindus- trie beroemd over de hele wereld. Het ligt ongeveer een 30 kilometer ten westen van Djakarta. Hier heb ik, naast mijn gewoon parochiewerk, o.a. een asyl aangelegd voor gewezen melaat sen, die nergens terecht kunnen, om dat ze lepra gehad hebben. Deze le- pra-phobie van het grote publiek is eigenlijk belachelijk en beslist onrede lijk. Een melaatse, die genezen is, is genezen, ook al is hij of zij gemuti leerd. Zij zijn niet besmettelijk meer: hun leprawonden zijn dicht en er is geen enkele reden om bang van hen te zijn. Er bestaat geen verschil tussen hen en bv. een oorlogsinvalide, die een arm of been verloren heeft. Maar goed. In mijn asyl, genaamd: Sentrum Penampungan (Opvangcen trum) "MARIA FATIMA" werken ze dan als timmerman, kleermaker, ma trassenmaker, radio- en automonteur, haarknipper, sigarettenverkoper enz. Onder hen bevindt zich een as. tand arts (ook exmelaats). Deze mensen hebben hun eigen "living" en wonen in aardige stenen huisjes achter de kerk. Zij, die nog geen "shop" hebben, kunnen werk krijgen (voor zover het aantal plaatsen het toelaat) in de kar tonfabriek, die gebouwd is achter op het terrein van het Opvangcentrum. Hier staan ook nog een kleine rijst- pellerij, een zeepziederij en een weve rij. Verder hebben we een varkens fokkerij van babi poetih (import) en babi hitam (babi Tangerang; lekker voor saté), en dan nog een kwekerij van djamoer merang (soort champig non). Al verschillende malen heb ik bij mijn Nederlandse vrienden en vrien dinnen aangeklopt om steun, financi eel of op een ander gebied, en ik moet bekennen, dat ze me nooit teleurge steld hebben. De kwestie is, dat ik géén cent subsidie krijg van welke in stantie dan ook en dus genoodzaakt ben op eigen benen te staan en aange wezen op mijn weldoeners(sters). Le prozerieën d.w.z. echte hospitalen waar de zieke melaatsen opgenomen en verpleegd worden, zijn er wel van de Regering zoals ook in Tangerang zelf, maar een opvangcentrum zoals ik dat geëntameerd heb voor genezen melaatsen, is, meen ik, op dit ogen blik het enige in Indonesië. Zoals vermeld, .hebben mijn wel doeners en weldoensters mij nooit in de steek gelaten. Maar we zijn nog lang niet waar we wezen moeten. In onze fabriekjes kunnen nl. niet meer dan een 50-tal arbeiders(sters) te werk gesteld worden. En in Tangerang al leen zijn er ongeveer 2 a 300 exmelaat- sen, die om werk bidden en smeken. Zij zijn uit de leprozerie ontslagen en moeten de maatschappij in, maar nie mand wil ze hebben, zelfs hun eigen familie niet. Ik moet dus uitbreiden. En ik denk wel, of liever, ik ben er vast van overtuigd, dat de lezers en leze ressen van Tong Tong mij een handje willen helpen, vooral ook omdat er onder deze mensen Indische Neder landers zijn. Ik behoef hun namen niet allemaal hier te vermelden, maar U mag toch wel weten wie de monteur en chauffeur van ons Opvangcentrum is, want iedereen in Tangerang kent hem. Hij heet Rudy de Freetes en zijn moeder is verpleegster in de leproze rie van de Regering aan de overkant van de straat waar ons Opvangcen trum aan ligt. Rudy is een tijd weg geweest, blijkbaar op zoek naar werk. Maar op een goede morgen stond hij weer voor mij. Ik heb verder niets ge vraagd en heb hem weer aangenomen. Het verhaal, dat hij verteld zou heb ben, zou toch hetzelfde geweest zijn als dat van de andere exleprozen, die hier in het Opvangcentrum zitten, n.l. dat niemand hem wilde hebben. En toch kun je aan Rudy helemaal niets zien. Hij is zo gaaf als de meest ge zonde man. Ja, zo gaat het. Maar, wat voor uitbreiding ga ik nu beginnen? Dat zal ik U vertellen. Ik ben nl. van plan sawahs te kopen, als er financiële steun is. Deze sawahs, die dan het eigendom worden van het Opvangcentrum (Stichting met rechts persoonlijkheid), moeten op de eerste plaats de rijstrantsoenen van de ar beiders veilig stellen. Tot nu toe kopen de arbeiders hun rijst op de pasar voor sterk variërende prijzen. Maar mocht het later misschien niet goed gaan met de rijstvoorziening van de Staat (vanwege mislukte oogsten of iets dergelijks), dan hebben mijn men sen toch altijd hun beras. De padi van onze sawahs wordt verwerkt in onze rijstpellerij; de merang gaat naar de kartonfabriek en de djamoerkwekerij en de dedek naar onze zwijntjes. Voor het bewerken van de sawahs en het planten en oogsten van de rijst worden natuurlijk zoveel mogelijk exmelaatsen aangenomen; voor elke hectare onge veer 15 tot 20 mannen en vrouwen. Ook deze hebben dan hun rijst en zijn geholpen wat betreft het allernoodza kelijkste om te kunnen leven. U weet, dat sawahbewerkers geen loon (geld) krijgen, maar 3/5 van de oogstop brengst: 2/5 gaat naar de eigenaar i.e. het Opvangcentrum, dat zijn portie verkoopt (niet cadeau doet) aan de arbeiders in de fabrieken. En dit geld wordt weer gebruikt om de echte in validen te steunen, die niet meer wer ken kunnen. Ziet U, zo zit dat in me kaar. Wie helpt mij? Voor elke gulden, die ik krijg, koop ik 1 M2 sawahgrond. In totaal heb ik 10 hectare nodig. Dat is veel, maar alon-alon waé of pelan- pelan sadja, denk ik maar: kalmpjes aan, als de mensen blijven geven, kom ik er wel. Verder moet U goed be grijpen, dat Uw giften, hoe klein ook, gegeven voor dit charitatieve doel, niet op de duur opraken bv. door aankoop van medicijnen of kleren of iets derge lijks. Neen, Uw geld wordt geïnves teerd kapitaal en de mensen leven van de rente (oogstopbrengst) en die het betalen kunnen, moeten de rijst kopen. Uw geld blijft onaangetast en is dus een geschenk van blijvende waarde, voor God, voor mijn exme laatsen en voor U zelf. Geen sous gaat er van verloren en over honderd jaar liggen Uw sawahs daar nog. Help mij dan, geachte lezers en le zeressen! Hoorik sla de titir (alarmsein) op onze Tong Tong. Of neen, niet ik, maar Corry Bieshorst, die in de kartonfabriek werkt, doet dat. Corry is bedroefd, omdat ze niet naar huis mag. Ze wou zo graag haar broer tjes zien, ,maar er waren bezwaren van thuis. Wat zal ze blij zijn, als ze weet, dat er nog vrienden en vriendinnen in Holland zich voor haar interesseren. En ook mevrouw Burger de meest heldhaftige vrouw, die ik ken en die met haar moeder in Tangerang woont, ,zal verheugd zijn. Ja, de me laatsen en ook de exmelaatsen zijn de meest verstotenen van de maat schappij. En dat voelen de mensen zelf ook en dan komt soms de wan hoop met haar excessen. Dikwijls sta ik te kijken naar de kali Tjisadané, die stroomt achter, langs de westkant, van het Opvangcentrum. Lees verder pag. 15 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 10