HET GELUK VAN HET JAGEN
Het onkwetsbare zwijn
In den jare 1916 was ik in Kajoe
Agoeng, de hoofdplaats van de onder
afdeling Komering llir van de Palem-
bangse Benedenlanden. Daar was een
echt dorado van wild. Met mijn dubbel
loops jachtgeweer cal'. 16 schoot ik
met bougnetkogels d.z. holle zachte
loden kogels, op zwijnen, kidangs en
herten.
Op een dag kwam een drietal Indo
nesiërs bij me op kantoor om te vra
gen hen te verlossen van de plaag van
een wild zwijn dat hun cassave tuinen
vernielde. Ze hadden dikwijls op het
dier geschoten maar konden het niet
doden, omdat het volgens hen on
kwetsbaar (badoeq) was. Volgens af
spraak kwam ik tegen half zes 's mid-
aags in de betrokken kampong, waar
reeds een vijftal met trompladers ge
wapende Indonesiërs, o.m. de Krio, het
kamponghoofd, op me wachtte.
Unmiodellijk begaven we ons op
weg door de casavetuinen, waar hier
en daar zware vernielingen door het
wilde zwijn waren aangericht, naar de
plaats, waar het dier als regel pas
seerde. Het was een groot afgebrand
terrein, waar de mensen straks la-
dangs (droge padivelden) zouden aan
leggen. Op het terrein, dicht bij de
tuinen, was een klein heuveltje waar
achter we ons schuil hielden om de
komst van het zwijn af te wachten.
Het duurde niet lang of we zagen het
dier aankomen, een bijzonder groot
everzwijn met vervaarlijke slagtanden.
De kleur van het dier was, in afwij
king van die van gewone zwijnen, geel
bruin, die schitterde in het licht van de
ondergaande zon. Ik wachtte tot het
dier 5 mtr van me verwijderd was en
gaf toen op de flank van het dier een
dubbelschot. Het dier tuimelde, stond
trillend op en werd onmiddellijk onder
vuur genomen door mijn medejagers
Het dier stormde op ons af en door
een snelle zijsprong redden we ons
leven. Het dier rende nog een tijdje
mee om daarna heel kalm de cassave-
tuin in te gaan. Om in de tuin te komen
was gevaarlijk, ook al doordat het al
donker begon te worden. De Indone
siërs vroegen me of ik nu geloofde aan
de onkwetsbaarheid van het beest en
ik moest op de vraag, zij het dan ook
m'DiezSf' beV!Slti9end antw°°rden.
baa HaVfüd 9ing ik naar mÜn
stuur wi c van p'aatselijk Be
stuur, waar ik een en ander van de
jacht vertelde. En toen ik het over de
onkwetsbaarheid van het dier had be
gon hij me hartelijk uit te lachen' Hij
gaf me zijn Winchester karabijn te leen
met 5 patronen geladen met stalen ko
gels. Hier, zei hij, met deze kogels
zul je het dier vellen."
'De jacht behoort tot het zuiverste repertoire
van het menselijk geluk".
JOSé ORTEGA Y GASSET
De volgende middag tegen dezelfde
tijd als gisteren was ik, weder met mijn
5 metgezellen achter het heuveltje. In
de beginne dacht ik, dat het dier mis
schien ergens dood in de cassave tuin
lag. Het tegendeel was waar, want
daar kwam hij uit het nabijgelegen oer
woud kalm en regelrecht naar ons toe.
Ik liet hem wederom komen tot 5 meter
afstand van mij en schoot hem toen op
zijn flank. Het dier maakte een lucht
sprong, viel neer, spartelde even en
bleef toen onbeweeglijk liggen. Het
dier was dood! Toen was het raadsel
van de onkwetsbaarheid meteen opge
lost. Het dier had zich met zijn flanken
uag in dag uit, jaar in jaar uit,
schuurd tegen een of andere harshou-
dende boom, wardoor er op het laatst
een laag harde hars op de huid ont
stond, zo hard, dat ze met geen piek
te doorsteken was. De zachte loden
kogels uit mijn jachtgeweer hadden
helemaal geen betekenis, het dier tui
melde wel door de harde klap van de
kogels, maar overigens werd hij niet
gewond. Maar de stalen kogels uit het
Winchester geweer cal. 351 gingen
door het dier als door koek heen. De
kampongbewoners waren zeer blij. Als
bewijs van hun dankbaarheid kreeg ik
de volgende dag een zak rijst, klapper
noten en eieren. E. A. Muller
DE BESTE VAN DE ALLEMAALSTE
Wij weten dat de meeste van onze
Indonesische jachtvogels, hieronder
versta ik boshanen, pauwen, wilde
eenden, snippen enzovoort, tegen mo
derne wapens, mits in handen van er
varen schutters, weinig kans maken
het er levend af te brengen.
Natuurlijk zijn niet alle schoten even
gemakkelijk maar over het algemeen
valt het raakschieten erg mee, gezien
de rechte koers welke het wild vliegt
en de grootte van het doel.
Ook de snip (Gallinago stenura
Capella stenura?) is geen probleem
als men voor de voet jagende een ge
weer heeft met wijde loopboring (ver
beterd cylinder) en de fijnere hagel-
soorten, b.v. nr. 8 of 9, verschiet.
Heeft U het nou ook zo vaak meege
maakt dat als je rechtervoet voor de
linker staat, de wiebelende galangan
het begeven wil, uitgerekend juist op
dat moment "springen" van rechfs
twee snippen! Een doublet is verke
ken! Só-só-só-só-sódawaterü Allah to-
bat! Tjèt! Tjèt! Saluut!
Eén vogelsoort echter heeft mij zeer
veel moeite gegeven omdat hij zo ver
schrikkelijk lastig was maar daardoor
juist vond ik hem begeerlijk. Telkens
daagde hij mij uit, ik met mijn modern
vuurroer tegen zijn listen en lagen en
meeste draaide het uit op een neder
laag. Van mij wel te verstaan!
Ziet U 'm daar zitten in die klampis?
Neen, niet die linkse, dat is 'n tekoe-
koer met de min of meer geparelde
hals. Ik bedoel de andere. Hoort U
'm? Trr-oek! Trr-oek! Dat is 'm!
Kijkt U straks naar zijn vlucht! Gewel
dig! Bliksemsnel scheert hij weg, zijn
acceleratievermogen is enorm, hij
stijgt, gooit zich op de linker, daarna
op de rechtervleugel, daalt, slaat een
haak, duikt als het ware onder m'n
beide schoten door en strijkt vervol
gens na een steile klim volbracht te
hebben, neer in de wiebelende top van
'n "papringan". Van zijn hoge zitplaats
koert hij zijn victorie uit. Trr-oek! Trr-
oek-oek-oek-Trr-oekl
Hij lacht mij uit!
Saluut dappere manoek deroek, tortel
duif met je zwarte en witte ring om de
hals, saluut! Je hebt me alwéér ver
slagen en eh, gek is dat, ik ben er
blij om! G.H.B.
OP JACHT
Het gebeurde op Zuid-Ceiebes. Ons
bataljon was gelegerd in Paré-Pare. Ik
zelf was ingedeeld als chauffeur. De
wapens moesten wij steeds bij ons
houden. Munitie hadden wij ook steeds
in niet te tellen hoeveelheden bij ons,
want het was daar in die tijd nog erg
onrustig.
Op een dag, dat er weinig werk om
handen was en wij maar een beetje
liepen rond te hangen, kwam de ser
geant-kok naar ons toe en vroeg:
Zeg, kunnen jullie niet eens een var
ken te pakken krijgen voor morgen?
Ik heb zin om weer eens een goede
hap klaar te maken".
Een paar minuten later waren wij
met ons drieën in mijn jeep onderweg
naar buiten. Aangekomen op het jacht
terrein lieten wij de jeep achter op een
open stuk, zodat wij hem van een af
stand nog in de gaten konden houden.
Ruim een uur lang speurden wij de
omgeving af naar varkens. Niets te
vinden, niets te zien, niets te horen.
Moe, bezweet en stoffig kwamen wij
weer bij elkaar. Teleurgesteld stonden
wij, nog steeds scherp om ons heen
turend, om een grote kei om te over
leggen wat te doen.
"Verdomme", vloekzuchtte de korpo
raal en zette z'n geweer met een harde
klap op de kei.
Er klonk helemaal geen klap.
Wel: "Knor, knor", en in een flits
stond de keisteen op en rende weg.
Stom en met wagenwijd geopende
monden stonden wij elkaar aan- en
naar het weglopende varken te kijken.
Geen van ons drieën had de tegen
woordigheid van geest om de grendel
om te gooien en te schieten.
Toen we eindelijk door hadden wat er
gebeurd was en in actie kwamen, was
dat lekkere beestje al weer onbereik
baar.
De kok moest het deze keer maar
zonder varken doen. A.K.
21