Het centrum van de Pasar Malam blijft nog steeds het "theater" vóór het amusement, waar men niet alleen lekker kan uitrusten, maar op aangename wijze beziggehouden wordt. Een aspect van de Pasar Malanl dat alle Europese jaarbeurzen missen en een sfeer schept van onbezorgd heid en genoegen. Onze Pasar Malum is NIET keihard zaken doen sadja! (Alle Pasar Malam foto's in dit nummer zijn van R. L. Mellema) DE BANNELING Dipanegara zelf werd naar de Mina- hassa, d.w.z. naar Menado, verbannen. Velen van zijn trouwste volgelingen werden elders in het toenmalige Ne- derl. Indië geïnterneerd, onder andere te Banda Neira. In 1892 kwam een voorman van deze volgelingen aan de heer A. E. Brui nier, directeur van de Bandase Perke- niers en Handelsvereniging te Banda, vragen of hij zijn 22 jarige zoon in dienst kon nemen. Deze jonge man maakte zo'n uitstekende indruk dat hij direct werd aangenomen. Dat was Kat- joeng. Zijn werk zou voornamelijk be staan uit het toezicht houden op de drie oudere woelwaters van zoons (8, 7 en 6 jaar oud) en tussen de bedrijven door was hij in huis werkzaam als "huisjongen". Katjoeng was zeer sym pathiek en ook zeer resoluut in zijn optreden zodat wij jongens hem van de beginne af als onze oudere broeder beschouwden en hem gaarne gehoor zaamden. Katjoeng hield van ons en had alles voor ons over. Was eerst de vrije zondag voor onze ouders een probleem ons in toom te houden, na de komst van Katjoeng waren er geen problemen meer! Wij mochten onder zijn toezicht ook in het diepe gedeelte van de Bandazee ba den en zwemmen, vissen, lange trek- netten aan het strand uitzetten en ook met huurtambangans (zeilprauwen) naar de verschillende eilanden van de Bandagroep varen en daar uitstapjes maken. Heel goed herinner ik mij nog hoe eens bij het inhalen en trekken van een sleepnet op het Bandase strand ik op een flesscherf trapte en aan mijn voet een flinke diepe jaap opliep. Ik bloed de als een rund; Katjoeng trok resu- luut zijn hemd uit, scheurde dit in stuk ken, verbond ze goed als het maar ging mijn voet en droeg mij onverwijld naar huis. De arts werd gehaald, kram de de open wond en de narigheid was binnen een week voorbij. Zo wist Kat joeng altijd ferm en doelmatig op te treden. Spoedig trouwde hij met onze beste "binnenmeid", die wij allen "Ba- boedjawa" noemden. Als getrouwd man kreeg Katjoeng op het grote achtererf van het perkeniers- huis twee flinke kamers toegewezen, één als woon-slaapkamer en één voor algemeen huiselijk gebruik. Ook Kat- joeng's vader was met dit huwelijk zeer ingenomen. Hij kwam geregeld bij het echtpaar op bezoek. Maar de tijd verliep; wij jongens wer den groot en moesten naar de H.B.S. te Batavia. Katjoeng en wij moesten nader van elkaar afscheid nemen. Er gens anders wilde Katjoeng en zijn vrouw niet werken. Katjoeng's oude vader, de oude trouwe Dipanegara- veteraan, gaf mij een kleine, heel oude, Javaanse kris ten geschenke, die hij steeds gedragen had toen hij nog on der Dipanegara tegen de Kompenie vocht. Die kris had volgens de Java nen de bijzonderheid hevig te trillen als een tegenstander met kwade be doelingen de drager naderde. Dit als "tanda-mata" voor de beste vriend van zijn zoon! Katjoeng zelf had in al die jaren flink gespaard. Hij kocht een z.g. Manda- rese jonk, een uitstekend zeewaardig zeilschip voor de handelsvaart. Hij vroeg aan de Bandase Perkeniers en Handelsvereniging of hij voor haar op Nw. Guinea mocht varen om handel te drijven. Dat werd hem toegestaan. Katjoeng nam drie Boetonse matrozen in dienst en gedurende vier jaren heeft hij met veel geluk gevaren en handel gedreven. Maar het vijfde jaar was hem nood lottig. Zware stormen joegen zijn scheepje naar de Noordkust van Au stralië, naar de met pijl en boog ge wapende kanibalen. Ondanks alle mogelijke informaties werd een jaar lang niets bekend van het lot van Katjoeng en de zijnen. Tot dat de assistent-resident van Banda van de Australische autoriteiten te Darwin bericht kreeg dat door zware stormen een Nederl. Indische jonk (zeilvaartuig) naar de Australische kust was gedreven en dat de bemanning door de kannibalen buit werd gemaakt. Ofschoon kannibalisme ook daar streng verboden was, was in dit geval niet na te gaan wie de daders waren, zodat niet tot strafvervolging kon wor den overgegaan! Dit is dus het droeve einde van onze dappere beste vriend Katjoeng, zoon van een getrouwe volger van Dipane gara. Een posthume hommage voor Katjoeng is hier op zijn plaats. Ik hoop van harte dat Tong Tong dit gebeuren uit de vergetelheid kan ontrukken. J.B.H.B. Het meest Indonesisch uitziende eethuisje van de Pasar Malam is elk jaar weer die van "Het Zeepaardje" met zijn bogen van imitatie klapperblad en huiselijk aatieengezette tafels. Geen "dure" kellners en obers in wit of zwart met vlinderdasjes (trouwens nérgens op de Pasar Malam!), dat geeft een cachet dat Hollandse bezoekers verrassend aangenaam treft. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 6