^Si
ters Franciscanessen, die op 5 febru
ari 1920 hun 50-jarige werkzaamheid
aan het weeshuis herdachten. In 1970
dus hun 100-jarige.
Het nieuwe huis, gelegen 8 km van het
stadscentrum aan de grote weg naar
Ungaran, na de tanah Putihhelling,
staat temidden van een grote tuin met
vele soorten goede vruchtbomen, waar
de jongens hun hart konden ophalen.
Aan recreatie-ruimte was er geen ge
brek, zodat ze zich geen ogenblik be
hoefden te vervelen. Behalve de ge
wone sportspelen, gymnastiek- en mu-
ziektrainingen, hadden ze ook hun
hobbies, zoals het houden van glatiks
en vechtkrekels, die in een sigaren
doos als arena tegen elkaar moesten
vechten. Deze diertjes waren tevoren
met lombok en ketjubung (giftige da
tura) "galak" (wild) gemaakt en met
een "kili" (grassprietje) werden ze ver
der geprikkeld.
Verder de zwem- en jachtpartijen "in
God's own country" met dikwijls als
resultaat erwtensoep met kluif voor
het hele huis van de geschoten tjè-
léngs. Eens bij een zwempartij was de
begeleidende Br. Wilfried bijna ver
dronken en kon gelukkig nog tijdig
door J. Timmerman worden gered.
Op voetbalgebied wisten de jongens
ook van wanten, want vele beroemde
voetballers waren uit deze weesjon
gens voortgekomen, waarvan o.a. de
bekendste waren P. F. Willé en E.
Borlee.
Bij belangrijke gelegenheden en voet
balevenementen was het Tjandische
fanfarecorps immer een welkome gast,
die de pret en het enthousiasme van
publiek en spelers wisten aan te wak
keren en gaande te houden.
Ook prettige ogenblikken beleefden de
jongens tijdens het zondagse bezoek-
uurtje van moeders of andere verwan
ten, die oleh-oleh meebrachten, waar
van ook de vriendjes mochten mee
profiteren. Ik herinner mij nog heel
goed, dat toen mijn moeder mij kwam
bezoeken zij 4 geweldig grote manden
met djeroek en mangga uit Modjoker-
to had medegenomen, waarvan het
hele huis genoot. Niets was er voor
deze moeders teveel om hun kinderen
een genoegen te bezorgen. Daarom wil
ik in een ander artikel: "De Pupillen
school van Gombong" wat dieper op
dit onderwerp ingaan door het held
haftige en opofferende leven van één
dezer soldaten vrouwen nl. Njai
(Vrouwe) Phine Poland te beschrijven.
Ten slotte rest mij niets anders dan
om de ex-pupillen (jongens en meis
jes) van het R.K.W. aan te sporen om
bij gelegenheid van het 160-jarig jubi
leum van hun oud tehuis hun blijken
van hulde en dankbaarheid aan hun
vroegere weldoeners(sters) te betonen
door hen zo royaal mogelijk te be
denken.
Deze Totok-vrouwen en mannen heb
ben immer getracht door te dringen in
het moeilijk te benaderen gedachten-
leven van het Indo-kind en vat te krij
gen op hun ongebeeldhouwde, onge
schreven en verborgen bestaan. Zij
hadden de termen en uitdrukkingen,
die voor een deel uit Hollandse woor
den bestonden, doch meestal met Ma-
leise en/of Javaanse uitdrukkingen
doorspekt, zodat buitenstaanders ze
ternauwernood konden verstaan of be
grijpen, zélf leren bezigen en hanteren,
zodat ze de harten deze kinderen wis
ten te veroveren. Ook haweldig!
En dit alles moet met rente en interest
worden terugbetaald ook door onze
kinderen en met een blij hart, want
niet het vele is goed, maar het goede
is veel. Wie hier wat doen wil, zoeke
contact met W. F. W. Schardijn,
Roemer Visscherstraat 61/\
Haarlem
GOLF VAN BISCAYE ZOMER 1947
Het was 29 of 30 juni 1947 toen de
Indrapoera, die op 8 juni 1947 uit Tan
djong Priok was vertrokken met repa-
triërenden, w.o. mijn ouders, zuster en
ik, mariniers en Duitsers, ter hoogte
van de Portugese westkust voer. Tot
nu toe hadden weinig mensen last van
zeeziekte, behalve de enkelen die van
het stampen (op en neer gaande be
weging in de lengterichting) of het
slingeren (heen en weer bewegen om
de lengteas) een raar gevoel in hun
maag kregen. Meestal hadden we
prachtig weer.
Nu echter begon het schip te rollen,
een gecombineerde beweging van de
twee bovengenoemde. Het was merk
baar stil in de eetzaal. Mijn vader en
ik behoorden tot de weinige passa
giers die de macaroni met ham en kaas
consumeerden, die door grauwgroen
weggetrokken djongossen werd opge
diend. Arme kerels uit Madoera, voor
wie het de eerste zeereis was!
Het was op deze dag dat de nog staan
de passagiers het hadden over dit
voorproefje en wat ons nog te wach
ten zou staan in de golf van Biscaye.
Diep in mijn hart, wat eigenlijk gemeen
was t.o.v. de met zeeziekte te kampen
hebbende passagiers, hoopte ik dat er
een "echte" storm zou komen. Hoe
erg moest het schip te keer gaan wil
de ik me ook ellendig voelen, vroeg ik
mij als 18-jarige jongen af. De volgen
de dag zouden we de beruchte golf
gaan bevaren. Vol spanning wachtte ik
die dag af.
Groot was mijn teleurstelling toen we
over een rimpelloze watervlakte voe
ren die door een strakblauwe hemel
werd overkoepeld. Was dit nu de golf
van Biscaye, vroeg ik aan verschillen
de zeelui? Deze toestand was inder
daad uitzonderlijk, verzekerde men mij.
Een paar dagen later, het was nog
steeds prachtig weer, zagen we het
eerste stukje Nederland, de duinen bij
Zeeland en op de avond van die dag
bereikten we Rotterdam. Het weer
bleef zeer goed. Het was de legenda
rische zomer van 1947.
E. H. Merens
INDOLOGIA
"Ik hoor toch ook bij de grote In
dische huishouding met een familie
die sinds 1500 tropengeborenen zijn!
En er gestorven zijn ook. Eén van
mijn grootvaders, volbloed Rotter
dammer, naar Jan Oost gegaan als
chirurgijn. En er getrouwd (18 kin
deren met grootmoeder Montigny)
en gestorven zijn ook. Ik heb er
laatst met een wildvreemde Indische
dame in de trein diepzinnig over ge
boomd, maar kwamen er niet uit.
Van waar dat "eternal homesick
ness". Terwijl je toch best hier kunt
aarden?"... Luc Montigny
Luc Montigny, in Solok geboren,
maar al heel klein voorgoed naar Euro
pa vertrokken, heeft sindsdien 'n heel
nieuw vaderland gevonden. Ze kent de
Schotse folklore misschien als geen
ander in Nederland, maar heeft zich
hier in Nederland "vrij goed geassimi
leerd", maar haar twee échte vader
landen vergeet ze nooit.
Wat het eeuwige heimwee naar de
tropen betreft, de Mexicaan Gonsalez
heeft er een meesterlijke studie over
geschreven, helaas nooit in het Neder
lands vertaald. Hij noemt het verschijn
sel "Indologia", dat is: het ingeboren
verlangen naar de Tropen. Omdat de
wieg der mensheid er eens gestaan
heeft. In bijbelse termen gesproken:
het paradijs MOEST wel in de tropen
gestaan hebben omdat Adam en Eva
er anders niet hadden kunnen leven
zonder vacht en zonder speklaag (ais
wezens van de koude streken). Maar
ook: alleen daar leeft men "eeuwig in
het heden" omdat daar geen seizoenen
zijn en elk deel van het jaar weer zijn
eigen tijd heeft van nieuwe vruchten
en gewassen, Ook hoeft men zich daar
niet te beschutten tegen de natuur of
zijn een paar bladeren al voldoende.
Alleen daar was dus ware natuurlijke
zorgeloosheid en vrijheid.
Daar blijft de mens dus eeuwig naar
terugverlangen, zelfs al is hij "tien
duizend jaar lang totok in Europa".
Want zelfs in zijn duurste flat met cen
trale verwarming en "Albert Heyn
naast de deur" blijft hij een gevangene
van zijn omstandigheden, hoe mooi hij
ze ook maakt.
Wij, "vers uit Indië", denken natuur
lijk altijd in Indische termen. Maar diep
binnenin zit "het universele Indië": de
Tropen, waar wij niet als burger maar
als MENS eeuwig naar terugverlangen.
T.R.
SALAH WESEL
Een Hollandse kennis van een vriend
van Tong Tong:
"Hoe heet ook weer die schrijver van
Robinson Crusoë, die laatst bij U
was?"...
Tjalie Defoe vermoedelijk.
10